2. Overwegingen
2.1. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, overwogen dat niet is voldaan aan enige voorwaarde voor het verlengen van de aan de vreemdeling opgelegde maatregel van bewaring. De omstandigheid dat de vreemdeling in het verleden medewerking heeft geweigerd, doet er niet aan af dat de autoriteiten van Guinee ten behoeve van de vreemdeling een laissez passer hebben verleend, zodat de weigering medewerking te verlenen niet aan het verlengingsbesluit ten grondslag kon worden gelegd. Dat de vreemdeling met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid op korte termijn uitgezet zal worden, biedt ingevolge artikel 59, zesde lid, van Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) geen grond voor verlenging van de duur van de maatregel, aldus de rechtbank.
2.1.1. De minister klaagt in de enige grief dat de rechtbank, door aldus te overwegen, een te enge betekenis heeft toegekend aan de voorwaarden voor verlenging als bedoeld in artikel 59, zesde lid, van de Vw 2000. De rechtbank heeft ten onrechte slechts de situatie op het moment van het verlengingsbesluit bepalend geacht en aan de gedragingen van de vreemdeling voordien ten onrechte geen betekenis toegekend, aldus de minister.
De minister voert hiertoe aan dat uit het formulier Model M120 van 18 juli 2012 met voortgangsgegevens van de uitzetting, verscheidene vertrekgesprekken en het presentatieverslag van 5 april 2012 blijkt dat de vreemdeling medewerking heeft geweigerd. Als gevolg hiervan heeft zijn uitzetting niet binnen de in artikel 59, vijfde lid, van de Vw 2000 bedoelde termijn kunnen plaatsvinden, zodat de weigering medewerking te verlenen aan het verlengingsbesluit ten grondslag kon worden gelegd, aldus de minister. Deze grond is volgens de minister voldoende om het verlengingsbesluit te dragen, nu verlenging van de duur van de maatregel reeds mogelijk is indien zich één van de in artikel 59, zesde lid, van de Vw 2000 genoemde gronden voordoet.
2.1.2. Ingevolge artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de
Vw 2000 kan, indien het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid zulks vordert, met het oog op de uitzetting, door onze minister in bewaring gesteld worden de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft.
Ingevolge het vijfde lid, voor zover thans van belang, duurt de bewaring krachtens het eerste lid niet langer dan zes maanden.
Ingevolge het zesde lid kan de in het vijfde lid bedoelde termijn ten hoogste met nog eens twaalf maanden worden verlengd, indien de uitzetting, alle redelijke inspanningen ten spijt, wellicht meer tijd zal vergen op grond dat de vreemdeling niet meewerkt aan zijn uitzetting of de daartoe benodigde documentatie uit derde landen nog ontbreekt.
2.1.3. De minister heeft aan het verlengingsbesluit ten grondslag gelegd dat de vreemdeling geen medewerking verleent en zich, onder verwijzing naar zeven vertrekgesprekken, op het standpunt gesteld dat de vreemdeling geen of onvoldoende informatie heeft verstrekt om het onderzoek van de diplomatieke vertegenwoordiging van Guinee te bespoedigen.
Uit de vertrekgesprekken van 30 mei 2012, 11 juni 2012 en
10 juli 2012 alsmede voormeld formulier M120 blijkt dat de presentatie aan de leden van de taskforce van de autoriteiten van Guinee op 28 maart 2012, 1 mei 2012 en 4 juni 2012 geen doorgang heeft kunnen vinden, omdat de vreemdeling medewerking heeft geweigerd. Na een schriftelijke presentatie bij de taskforce hebben de autoriteiten van Guinee op 8 juni 2012 een laissez passer ten behoeve van de vreemdeling afgegeven. Uit voormeld vertrekgesprek van 11 juni 2012 blijkt dat de vreemdeling hierna heeft ontkend uit Guinee afkomstig te zijn.
De op 7 juli 2012 geplande uitzetting is wegens medische omstandigheden geannuleerd.
2.1.4. Uit het voorgaande blijkt dat de vreemdeling bij herhaling medewerking aan presentatie bij de taskforce Guinee heeft geweigerd en geen of onvoldoende informatie heeft verstrekt om het onderzoek van de diplomatieke vertegenwoordiging te bespoedigen.
De omstandigheden dat de autoriteiten van Guinee op 8 juni 2012 een laissez passer hebben verstrekt, dat het annuleren van de op 7 juli 2012 geplande uitzetting niet aan de vreemdeling is te wijten en dat niet vaststaat dat de uitzetting, indien de vreemdeling zijn volledige medewerking zou hebben verleend, binnen de in artikel 59, vijfde lid, van de Vw 2000 bedoelde termijn had kunnen plaatsvinden, laten onverlet dat de vreemdeling door zijn afwijzend en weigerachtig gedrag het onderzoek van de diplomatieke vertegenwoordiging heeft belemmerd en vertraagd. De rechtbank heeft hieraan ten onrechte geen betekenis toegekend. Onder deze omstandigheden bestaat geen grond voor het oordeel dat de minister de weigering medewerking te verlenen niet aan het verlengingsbesluit ten grondslag heeft kunnen leggen.
Naar de minister terecht stelt, kan deze grond het verlengingsbesluit zelfstandig dragen, nu verlenging van de duur van de maatregel ingevolge artikel 59, zesde lid, van de Vw 2000 mogelijk is indien aan één van de genoemde voorwaarden is voldaan.
De grief slaagt.
2.2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank daarin het beroep, gericht tegen het verlengingsbesluit, gegrond heeft verklaard. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 10 juli 2012 beoordelen in het licht van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden, voor zover die nog bespreking behoeven.
2.3. De minister heeft de in 59, vijfde lid, van de Vw 2000 bedoelde termijn verlengd met ingang van 14 juli 2012. De vreemdeling heeft aangevoerd dat het verlengingsbesluit twee dagen te vroeg is ingegaan, nu de termijn, bedoeld in artikel 59, vijfde lid, van de Vw 2000 niet op
14 juli 2012 maar op 16 juli 2012 verstreek.
2.3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van
22 augustus 2012 in zaak nr. 201204695/1/V3, www.raadvanstate.nl) verzet Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (PB 2008 L 348; hierna: de Terugkeerrichtlijn) zich, gelet op het artikel 4, derde lid, van die richtlijn, niet tegen het door de minister in paragraaf A6/5.3.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000) neergelegde beleid dat een maand beschouwd dient te worden als een tijdvak van dertig dagen. Dat betekent dat de belangenafweging op grond van paragraaf A6/5.3.5 van de Vc 2000 in geen geval later door de minister mag worden gemaakt dan in artikel 15, zesde lid, van de Terugkeerrichtlijn wordt voorgeschreven en in voorkomende gevallen zelfs eerder dient plaats te vinden.
De vreemdeling is op 16 januari 2012 in bewaring gesteld, zodat de in artikel 59, vijfde lid, van de Vw 2000 bedoelde termijn eindigde op
13 juli 2012. Het verlengingsbesluit diende derhalve uiterlijk op 14 juli 2012 in te gaan. De beroepsgrond, dat het verlengingsbesluit te vroeg is genomen, faalt derhalve.
2.4. De vreemdeling heeft voorts aangevoerd dat het verlengingsbesluit ten onrechte is genomen, nu uit artikel 15, zesde lid, van de Terugkeerrichtlijn en artikel 59, zesde lid, van de Vw 2000 volgt dat verlenging van de maatregel slechts in beperkte mate is toegestaan en zich in deze zaak geen bijzondere situatie voordoet.
2.4.1. Volgens artikel 15, zesde lid, van de Terugkeerrichtlijn kunnen de lidstaten de in het vijfde lid bedoelde termijn overeenkomstig de nationale wetgeving slechts in beperkte mate en ten hoogste met nog eens twaalf maanden verlengen indien de verwijdering, alle redelijke inspanningen ten spijt, wellicht meer tijd zal vergen, omdat:
a) de betrokken onderdaan van een derde land niet meewerkt, of
b) de nodige documentatie uit derde landen op zich laat wachten.
De Engelse, Franse en Duitse versie van artikel 15, zesde lid, van de Terugkeerrichtlijn luiden: