201202005/1/V6.
Datum uitspraak: 29 augustus 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: de vennootschap), gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 12 januari 2012 in zaak nr. 10/3562 in het geding tussen:
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Bij besluit van 12 april 2010 heeft de minister de vennootschap een boete opgelegd van € 19.000,00 wegens overtredingen van de artikelen 2, eerste lid, en 15, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav).
Bij besluit van 8 september 2010 heeft de minister het door de vennootschap daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 12 januari 2012, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door de vennootschap daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vennootschap bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 februari 2012, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 23 maart 2012. Deze brieven zijn aangehecht.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 juli 2012, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. W.F. Jacobson, werkzaam bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel b, onder 1˚, van de Wav, wordt onder werkgever verstaan degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, draagt de werkgever die door een vreemdeling arbeid laat verrichten bij een andere werkgever er bij de aanvang van de arbeid door de vreemdeling onverwijld zorg voor dat de werkgever bij wie de arbeid feitelijk wordt verricht een afschrift van het document, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1˚ tot en met 3˚, van de Wet op de identificatieplicht (hierna: de WID), van de vreemdeling ontvangt.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, wordt het niet naleven van de artikelen 2, eerste lid, en 15 als overtreding aangemerkt.
Ingevolge artikel 19a, eerste lid, legt een daartoe door de minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar namens hem de boete op aan degene op wie de verplichtingen rusten welke voortvloeien uit deze wet, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als een overtreding.
Ingevolge artikel 19d, eerste lid, voor zover thans van belang, is de hoogte van de boete, die voor een overtreding kan worden opgelegd, indien begaan door een rechtspersoon, gelijk aan de geldsom van ten hoogste € 45.000,00.
Ingevolge het derde lid stelt de minister beleidsregels vast waarin de boetebedragen voor de overtredingen worden vastgesteld.
Volgens artikel 1 van de Beleidsregels boeteoplegging Wav 2008 (hierna: de beleidsregels) worden bij de berekening van een boete, als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, van de Wav voor alle overtredingen als uitgangspunt gehanteerd de normbedragen die zijn neergelegd in de ‘Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Wav’ (hierna: de Tarieflijst), die als bijlage bij de beleidsregels is gevoegd.
In de Tarieflijst is het boetenormbedrag voor overtreding van artikel 2, eerste lid, op € 8.000,00 en voor overtreding van artikel 15, eerste lid, van de Wav op € 1.500,00 per persoon per overtreding gesteld.
2.2. Het door inspecteurs van de Arbeidsinspectie op ambtsbelofte opgemaakte boeterapport van 17 februari 2010 houdt in dat de vennootschap op 4 november 2009 twee vreemdelingen van Marokkaanse nationaliteit schoonmaakwerkzaamheden heeft laten verrichten in een flatgebouw aan de Ingelandenstraat te Weesp (hierna: het flatgebouw), zonder dat daarvoor tewerkstellingsvergunningen waren verleend. De werkzaamheden vonden plaats in opdracht van [bedrijf], die op haar beurt hiertoe opdracht had gekregen van Woningcorporatie De Woningbouw (hierna: De Woningbouw). De vennootschap heeft voorts nagelaten ervoor te zorgen dat de andere werkgever bij wie de arbeid feitelijk werd verricht afschriften van de documenten, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1˚ tot en met 3˚, van de WID, van de vreemdelingen ontvingen, aldus het boeterapport.
2.3. De vennootschap betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij ten aanzien van de vreemdelingen kan worden aangemerkt als werkgever in de zin van de Wav. Hiertoe voert zij aan dat de vreemdelingen niet hebben verklaard dat zij voor haar hebben gewerkt en een andere opstapplaats hebben genoemd dan haar eigen werknemers, dat uit de verklaring van de vertegenwoordiger van De Woningbouw volgt dat er meerdere schoonmaakbedrijven in het flatgebouw actief waren en dat de vreemdelingen slechts zijn meegereden met haar bedrijfsbusje.
2.3.1. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de artikelen 1 en 2 van de Wav (Kamerstukken II 1993/94, 23 574, nr. 3, blz. 13) volgt dat diegene die een vreemdeling feitelijk arbeid laat verrichten vergunningplichtig werkgever is en dat deze werkgever te allen tijde verantwoordelijk is voor en aanspreekbaar op het al dan niet aanwezig zijn van de benodigde tewerkstellingsvergunning. Of sprake is van een arbeidsovereenkomst of gezagsverhouding is daarbij niet relevant. Het feit dat in opdracht of ten dienste van een werkgever arbeid wordt verricht is voor het feitelijk werkgeverschap reeds voldoende (Kamerstukken II, 1993/94, 23 574, nr. 5, blz. 2).
2.3.2. In het bij het boeterapport gevoegde rapport van bevindingen van drie bij het Interventieteam Weesp, Gooi- en Vechtstreek werkzame inspecteurs is vermeld dat, voor zover thans van belang, deze inspecteurs op 4 november 2009, omstreeks 13.10 uur, hebben waargenomen dat de vreemdelingen uit een bedrijfsbus met het opschrift [appellante] kwamen, naar het flatgebouw liepen en aldaar schoonmaakwerkzaamheden verrichtten. In de bij het boeterapport gevoegde verklaring van de vertegenwoordiger van [bedrijf] is vermeld dat deze heeft verklaard dat de schoonmaakwerkzaamheden niet door het eigen personeel van [bedrijf] werden verricht, maar daarvoor medewerkers van de vennootschap werden ingehuurd. Uit de bij het boeterapport gevoegde verklaringen van de complexbeheerders van De Woningbouw volgt dat de vreemdelingen bij herhaling zijn gezien terwijl zij in een bedrijfsbus van de vennootschap bij het flatgebouw arriveerden, in het flatgebouw schoonmaakwerkzaamheden verrichtten en vervolgens met een bedrijfsbus van de vennootschap het flatgebouw weer verlieten.
Gelet op de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden is de minister terecht ervan uitgegaan dat de vreemdelingen de schoonmaakwerkzaamheden ten behoeve van de vennootschap hebben verricht. De bij het boeterapport gevoegde verklaringen van de vreemdelingen maken dit niet anders, reeds omdat zij niet hebben verklaard dat zij niet voor de vennootschap werkzaam zijn, maar slechts dat zij niet weten voor wie zij werken. De stelling van de vennootschap dat de vreemdelingen voor een ander schoonmaakbedrijf werkzaam waren en zij slechts met haar bedrijfsbusje zijn meegereden, leidt, gelet op de hiervoor vermelde omstandigheden, evenmin tot een ander oordeel. De rechtbank heeft de vennootschap derhalve terecht als werkgever in de zin van de Wav aangemerkt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. den Dulk, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Spoel w.g. Den Dulk
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2012