201201166/1/A2.
Datum uitspraak: 29 augustus 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 16 december 2011 in zaak nr. 11/3682 in het geding tussen:
het Curatorium Beroepsopleiding Advocatuur (hierna: het curatorium).
Bij besluit van 21 januari 2011 heeft de Algemene Raad van de Nederlandse Orde van Advocaten (hierna: de raad) een verzoek van [appellante] om een vierde toetskans voor het onderdeel Strafprocesrecht afgewezen.
Bij besluit van 20 april 2011 heeft het curatorium het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 december 2011, verzonden op 19 december 2011, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 januari 2012, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 28 februari 2012.
Het curatorium heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 augustus 2012, waar [appellante], in persoon, en het curatorium, vertegenwoordigd door mr. K. Wilkeshuis, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Stageverordening 2005 is aan de Beroepsopleiding een examen verbonden, dat bestaat uit een aantal gedurende de cursuscyclus per onderdeel af te nemen toetsen, en is de stagiaire verplicht aan alle toetsen deel te nemen.
Ingevolge het tweede lid kan een stagiaire één keer in alle onderdelen van het examen een toets afleggen, met de mogelijkheid van twee herkansingen per onderdeel.
Ingevolge het derde lid, voor zover thans van belang, is de stagiaire verplicht deel te nemen aan de toetsmogelijkheid voor een bepaald onderdeel direct volgend op het gevolgde onderwijs voor dat onderdeel van de Beroepsopleiding in de eerste cursuscyclus.
Ingevolge het vierde lid is de stagiaire, indien een toets in één of meer onderdelen van het examen niet is behaald, verplicht deel te nemen aan de direct daaropvolgende herkansingsmogelijkheid voor het desbetreffende onderdeel. Het bepaalde in de voorgaande volzin betreft alleen de eerste herkansingsmogelijkheid.
Ingevolge het zesde lid zal indien niet wordt voldaan aan de verplichting als bedoeld in het derde en vierde lid, dit worden beschouwd als het niet behaald hebben van dat onderdeel van het examen.
Ingevolge het elfde lid kan de raad in gevallen waarin naar zijn oordeel de toepassing van het derde, vierde of zesde lid tot een onbillijkheid van overwegende aard zal leiden, besluiten af te wijken van het gestelde in het zesde lid.
2.1.1. In verband met de hardheidsclausule van artikel 14, elfde lid, van de Stageverordening 2005 heeft de raad beleidsregels vastgesteld en deze in het Advocatenblad van 28 augustus 2009 gepubliceerd. Ter toelichting van de beleidsregels is daarin onder meer het volgende uiteengezet. Een geslaagd beroep op de hardheidsclausule is slechts mogelijk voor de eerste en tweede toetskans, omdat de eerste toetskans direct na het volgen van het onderwijs dient te worden gedaan en ook de tweede toetskans (de eerste herkansing) wat betreft het tijdstip is vastgelegd, namelijk direct na de eerste toetskans. Voor de derde toetskans kan geen geslaagd beroep op de hardheidsclausule worden gedaan, omdat het tijdstip van het benutten van de derde toetskans door de stagiaire zelf is te bepalen, ook in geval van ziekte, arbeidsongeschiktheid of zwangerschap. De stagiaire kan ervoor kiezen de derde toets niet te doen en deze op een ander moment in de stage af te leggen.
2.2. Bij brief van 6 januari 2011 heeft [appellante], voor zover thans van belang, de raad verzocht haar een vierde toetskans voor het onderdeel Strafprocesrecht te geven. Daartoe heeft zij aangevoerd dat zij zich vanwege gezondheidsredenen onvoldoende op de derde toets heeft kunnen voorbereiden.
2.3. In het besluit van 21 januari 2011 heeft de raad het standpunt ingenomen dat hij, gelet op artikel 14, tweede lid, van de Stageverordening 2005, niet bevoegd is [appellante] een vierde toetskans voor het onderdeel Strafprocesrecht te geven. In het besluit van 20 april 2011 heet het curatorium daaraan toegevoegd dat een beroep op de hardheidsclausule van artikel 14, elfde lid, van de Stageverordening 2005 slechts in verband met een eerste of tweede toets mogelijk is en dat overigens voor het doen van een beroep op die hardheidsclausule in verband met een derde toets geen noodzaak bestaat, omdat de desbetreffende stagiaire, gelet op artikel 14, vierde lid, tweede volzin, van de Stageverordening 2005, het tijdstip van het benutten van de derde toetskans zelf kan bepalen.
2.4. [appellante] betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat zij niet met succes een beroep op de hardheidsclausule kan doen, heeft miskend dat de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen, zodat het besluit in strijd met het bepaalde in artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is genomen.
2.4.1. Ingevolge artikel 3:4, eerste lid, van de Awb weegt het bestuursorgaan de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
2.4.2. Artikel 14 van de Stageverordening 2005 is een algemeen verbindend voorschrift. Uit het elfde lid volgt dat met toepassing van de hardheidsclausule niet van het bepaalde in het tweede lid kan worden afgeweken. Derhalve laat artikel 14 van de Stageverordening 2005 geen ruimte voor een belangenafweging, als bedoeld in het eerste lid van artikel 3:4 van de Awb, zodat het beroep van [appellante] op het tweede lid van dat laatste artikel reeds daarom niet kon slagen.
2.5. [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het curatorium in de door haar gestelde feiten en omstandigheden in redelijkheid geen aanleiding heeft hoeven vinden om van de inherente afwijkingsbevoegdheid, bedoeld in artikel 4:84 van de Awb, gebruik te maken.
2.5.1. Dit betoog berust op de onjuiste veronderstelling dat voor het toepassen van de hardheidsclausule in verband met de derde toetskans beleidsregels zijn vastgesteld. Dat in de toelichting bij het door de raad gevoerde beleid is vermeld dat in verband met de derde toetskans geen beroep op de hardheidsclausule kan worden gedaan, bevestigt slechts dat de raad, gelet op artikel 14, tweede en elfde lid, van de Stageverordening 2005, niet bevoegd is om de desbetreffende stagiaire met toepassing van de hardheidsclausule na de derde toetskans nogmaals een toetskans voor het desbetreffende onderdeel te geven.
Dit betoog faalt derhalve evenzeer.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. C.J.M. Schuyt en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Hazen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2012