ECLI:NL:RVS:2012:BX5989

Raad van State

Datum uitspraak
29 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201111336/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag toevoeging voor rechtsbijstand en hoger beroep

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag om toevoeging voor rechtsbijstand door de Raad voor Rechtsbijstand ten behoeve van [appellante]. De aanvraag werd op 15 april 2010 afgewezen, waarna het bezwaar van [appellante] op 23 juni 2010 ongegrond werd verklaard. De rechtbank 's-Hertogenbosch verklaarde op 9 september 2011 het beroep van [appellante] tegen deze beslissing ook ongegrond. Hierop heeft [appellante] hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, dat op 30 juli 2012 ter zitting werd behandeld.

De Raad van State overweegt dat volgens artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) rechtsbijstand niet wordt verleend als de behartiging van het belang redelijkerwijs aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten. In dit geval betrof de aanvraag de verkrijging van woonurgentie bij [opvanghuis], waar [appellante] verbleef, en het voorkomen van uitzetting. De Raad oordeelt dat de kwestie niet zo complex was dat juridische bijstand door een advocaat noodzakelijk was. De Raad concludeert dat [appellante] zelf, eventueel met hulp van anderen, in staat was om het geschil met het opvanghuis op te lossen.

Het hoger beroep van [appellante] wordt ongegrond verklaard en de eerdere uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 29 augustus 2012.

Uitspraak

201111336/1/A2.
Datum uitspraak: 29 augustus 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 9 september 2011 in zaak nr. 10/2506 in het geding tussen:
[appellante]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 april 2010 heeft de raad een aanvraag om toevoeging voor rechtsbijstand ten behoeve van [appellante] afgewezen.
Bij besluit van 23 juni 2010 heeft de raad het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 september 2011, verzonden op 15 september 2011, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 oktober 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 22 november 2011.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting aan de orde gesteld op 30 juli 2012.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) wordt rechtsbijstand niet verleend indien het een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijze aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling van wie onderscheidenlijk waarvan de werkzaamheden niet vallen binnen de werkingssfeer van deze wet.
2.2. De gevraagde toevoeging heeft betrekking op het verkrijgen van woonurgentie bij [opvanghuis], waar [appellante] was opgevangen, en het voorkomen van uitzetting uit de opvang.
Aan de weigering deze toevoeging te verlenen, zoals gehandhaafd bij het besluit op bezwaar van 23 juni 2010, heeft de raad ten grondslag gelegd dat het een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijs kan worden overgelaten aan [appellante] zelf, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling buiten de sfeer van de Wrb. Volgens de raad had een geschil met het opvanghuis over de regels voor verblijf en het verkrijgen van urgentie voor andere woonruimte in overleg met het opvanghuis, wellicht met hulp van maatschappelijk werk, tot een oplossing kunnen worden gebracht.
2.3. In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd omtrent de situatie waarin zij destijds verkeerde en de inhoud van de brief van 19 juli 2010 van de coördinator van [opvanghuis] aan haar advocaat, is geen grond gelegen voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de zaak niet zodanig complex is, dat de raad juridische bijstand door een advocaat redelijkerwijs noodzakelijk heeft moeten achten en de gevraagde toevoeging niet heeft kunnen weigeren met toepassing van artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wrb, als hij heeft gedaan. Dat [appellante] alleen door haar advocaat wilde worden geholpen, maakt niet dat de raad was gehouden daarvoor een toevoeging te verlenen.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2012
18-756