201200026/1/A2.
Datum uitspraak: 29 augustus 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Belastingdienst/Toeslagen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 16 november 2011 in zaak nr. 10/8940 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats],
Bij besluit van 24 september 2009 heeft de Belastingdienst het aan [wederpartij] over het jaar 2009 toegekende voorschot kinderopvangtoeslag herzien en vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 12 november 2010 heeft de Belastingdienst, voor zover thans van belang, het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 28 maart 2011 heeft de Belastingdienst het besluit van 12 november 2010 gewijzigd en, voor zover thans van belang, het door [wederpartij] tegen het besluit van 24 september 2009 gemaakte bezwaar wederom ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 16 november 2011, waarvan afschrift van het proces-verbaal is verzonden op 22 november 2011, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het beroep van [wederpartij] tegen de besluiten van 12 november 2010 en 28 maart 2011 gegrond verklaard, deze besluiten vernietigd en het besluit van 24 september 2009 herroepen. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Belastingdienst bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 januari 2012, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 30 januari 2012.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 augustus 2012, waar [wederpartij], in persoon en bijgestaan door mr. M.J. Hoogendoorn, advocaat te Utrecht, is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 5 van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), zoals die wet luidde ten tijde van belang, voor zover hier van belang, heeft een ouder aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten jegens het Rijk, indien het betreft gastouderopvang in een geregistreerde voorziening voor gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
Ingevolge artikel 52 geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
Ingevolge artikel 56, tweede lid, voor zover hier van belang, is artikel 52 van overeenkomstige toepassing op de houder van een gastouderbureau.
Ingevolge artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling Wet kinderopvang (hierna: de Regeling), voor zover hier van belang, bevat de administratie van een gastouderbureau tevens de volgende gegevens: afschriften van alle met vraagouders overeengekomen schriftelijke overeenkomsten, vermeldende per overeenkomst: de voor de gastouderopvang te betalen prijs per uur […], naam, geboortedatum, adres, postcode en woonplaats van het kind, het aantal uren gastouderopvang per kind per jaar, evenals de duur van de overeenkomst.
2.2. Op 18 juni 2007 heeft [wederpartij] een aanvraag om kinderopvangtoeslag voor het berekeningsjaar 2007 ingediend. Op basis van deze aanvraag heeft de Belastingdienst de verlening van voorschotten kinderopvangtoeslag gecontinueerd over 2009. [wederpartij] heeft de Belastingdienst bericht dat zij gebruik maakt van gastouderopvang door bemiddeling van [gastouderbureau] te Hoogeveen.
De Belastingdienst heeft tijdens de procedure bij de rechtbank, bij brief van 24 februari 2011, [wederpartij] verzocht om een kopie van de schriftelijke overeenkomst tussen haar en [gastouderbureau] die betrekking heeft op het berekeningsjaar 2009 over te leggen. Daarop heeft [wederpartij] bij brief van 6 maart 2011 een overeenkomst gastouderopvang met [gastouderbureau] over de periode 1 januari 2007 tot 1 januari 2008 overgelegd en bericht dat zij in haar administratie nagaat of zij de beschikking heeft over andere overeenkomsten met betrekking tot de opvolgende jaren.
Bij besluit van 28 maart 2011 heeft de Belastingdienst vervolgens aan de herziening van het voorschot kinderopvangtoeslag over 2009 ten grondslag gelegd dat [wederpartij] desgevraagd geen schriftelijke overeenkomst tussen haar en [gastouderbureau] die betrekking heeft op het berekeningsjaar 2009 heeft overgelegd.
De rechtbank heeft geoordeeld dat [wederpartij] met de door haar ter zitting overgelegde overeenkomst gastouderopvang met [gastouderbureau] te Hoogeveen, die is ondertekend door beide partijen op 27 december 2008 en die betrekking heeft op de periode 1 januari 2009 tot 1 januari 2010, aannemelijk heeft gemaakt dat de kinderopvang in het jaar 2009 heeft plaatsgevonden door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
2.3. De Belastingdienst betoogt dat de rechtbank er ten onrechte aan voorbij is gegaan dat [wederpartij] de overeenkomst met [gastouderbureau] binnen de in artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) genoemde termijn heeft ingebracht, zodat de rechtbank met dit stuk geen rekening had mogen houden. De Belastingdienst betoogt voorts dat hij, anders dan de rechtbank heeft overwogen, de authenticiteit van de overeenkomst heeft betwist, nu [wederpartij] deze eerst ter zitting bij de rechtbank heeft overgelegd.
2.3.1. Ingevolge artikel 8:58, eerste lid, van de Awb kunnen partijen tot tien dagen voor de zitting nadere stukken indienen.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 16 juli 2008 in zaak nr.
200707266/1), is, indien een stuk niet binnen de daarvoor gestelde termijn is ingediend, het aan de rechtbank om te beslissen of de goede procesorde zich ertegen verzet dat het desbetreffende stuk bij de beoordeling van het bij haar bestreden besluit wordt betrokken.
Blijkens het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting heeft de rechtbank de overgelegde overeenkomst aan de vertegenwoordiger van de Belastingdienst voorgehouden en heeft deze zich ter zitting hierover kunnen uitlaten. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat de overeenkomst de omvang heeft van één bladzijde, alsmede de beoordelingsruimte die de rechtbank toekomt, bestaat geen grond voor het oordeel dat de rechtbank door dit stuk in de beoordeling te betrekken, heeft gehandeld in strijd met de goede procesorde.
2.3.2. Nu voorts niet in geschil is dat de overeenkomst met [gastouderbureau] over de periode van 1 januari 2009 tot 1 januari 2010 de gegevens, vermeld in artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling bevat, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat [wederpartij] aannemelijk heeft gemaakt dat kinderopvang op basis van een overeenkomst als bedoeld in artikel 52 van de Wko heeft plaatsgevonden. Mede gelet op de in 2.2 genoemde omstandigheden, leidt het enkele feit dat [wederpartij] deze overeenkomst eerst ter zitting bij de rechtbank heeft overgelegd er niet toe dat aan de authenticiteit ervan moest worden getwijfeld.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. De Belastingdienst dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. bepaalt dat van de Belastingdienst/Toeslagen een griffierecht van € 454,00 (zegge: vierhonderdvierenvijftig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2012