201105448/1/A2.
Datum uitspraak: 29 augustus 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Moerdijk,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 30 maart 2011 in zaak nr. 10/3162 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te Willemstad, gemeente Moerdijk,
Bij besluit van 23 juni 2010 heeft het college geweigerd aan [wederpartij] een vergunning te verlenen als bedoeld in artikel 11, tweede lid, aanhef en onder a, van de Monumentenwet 1988 voor het vervangen van een pui en ramen van het pand aan de [locatie] te Willemstad (hierna: het pand).
Bij uitspraak van 30 maart 2011, verzonden op 31 maart 2011, heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 23 juni 2010 vernietigd en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 mei 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 9 juni 2011.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
Nadat partijen bij brieven van 17 en 21 juli 2011 daartoe toestemming als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) hebben verleend, heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
2.1. Ingevolge artikel 11, tweede lid, aanhef en onder a, van de Monumentenwet 1998 is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning een beschermd archeologisch monument te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen.
Ingevolge artikel 16, vierde lid, zoals die bepaling luidde ten tijde hier van belang, beslist het college binnen vier maanden na de datum van ontvangst van het advies of het laatste van de adviezen, bedoeld in het derde lid, doch in ieder geval binnen de in artikel 3:18 van de Awb bepaalde termijn.
Ingevolge het vijfde lid, zoals die bepaling luidde ten tijde hier van belang, wordt, indien het college niet voldoet aan het vierde lid, de vergunning geacht te zijn verleend.
Ingevolge artikel 3:18, eerste lid, van de Awb, neemt het bestuursorgaan indien het een besluit op aanvraag betreft, het besluit zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk zes maanden na ontvangst van de aanvraag.
Ingevolge artikel 4:15, zoals deze bepaling luidde ten tijde hier van belang, wordt de termijn voor het geven van een beschikking opgeschort met ingang van de dag na die waarop het bestuursorgaan de aanvrager uitnodigt de aanvraag aan te vullen, tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
2.2. Bij aanvraagformulier van 1 december 2009, ingekomen bij het college op dezelfde dag, heeft [wederpartij] verzocht om een monumentenvergunning, ter legalisering van de door hem vervangen pui en ramen van het pand. Bij brief van 25 januari 2010 heeft het college [wederpartij] uitgenodigd de aanvraag aan te vullen. Bij brief, gedateerd op 12 februari 2010, heeft de architect van [wederpartij], M. van de Looi, de gevraagde aanvullende stukken verzonden. Bij besluit van 23 juni 2010 heeft het college de gevraagde vergunning geweigerd.
2.3. De rechtbank heeft het besluit van 23 juni 2010 vernietigd en zelf in de zaak voorzien door vast te stellen dat de door [wederpartij] op 1 december 2009 gevraagde monumentenvergunning op 22 juni 2010 van rechtswege moet worden geacht te zijn verleend. De rechtbank heeft daartoe overwogen, dat zij het ervoor houdt dat de gemeente de gevraagde aanvullende stukken op maandag 15 februari 2010 in plaats van op dinsdag 16 februari 2010 heeft ontvangen, zodat de beslistermijn is opgeschort tot 15 februari 2010 en op 22 juni 2010 is verstreken.
2.4. Het college betoogt allereerst dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de door [wederpartij] gevraagde monumentenvergunning op 22 juni 2010 van rechtswege moet worden geacht te zijn verleend. Het college voert daartoe aan, dat de rechtbank heeft miskend dat de beslistermijn is opgeschort tot 16 februari 2010 in plaats van tot 15 februari 2010, zodat de termijn eerst op 23 juni 2010 is verstreken, hetgeen betekent dat het besluit van 23 juni 2010 tijdig is geweest. Volgens het college blijkt uit het stempel van de gemeente op de aanvullende stukken dat de gemeente deze eerst op 16 februari 2010 heeft ontvangen. [wederpartij] heeft niet aangetoond dat hij al op 12 februari 2010 de aanvullende stukken ter post heeft bezorgd. De gemeente maakt gebruik van de haal- en brengservice van PTT Post (thans: Post NL), waardoor de post iedere ochtend tussen 8:00 uur en 8:30 uur op het kantoor van de gemeente wordt bezorgd. Het college heeft ter nadere onderbouwing van zijn standpunt verwezen naar een overeenkomst met Post NL.
2.4.1. Gebleken is dat de envelop waarin de aanvullende stukken zijn verzonden, niet meer in het bezit is van het college, zodat niet kan worden nagegaan wanneer het poststuk is afgestempeld door Post NL. Dit komt voor risico van het college, zodat het aan het college is om aannemelijk te maken dat het poststuk eerst op 16 februari 2010 bij de gemeente is bezorgd.
Met de stempel van de gemeente op de aanvullende stukken heeft het college niet aangetoond dat de gemeente deze stukken eerst op 16 februari 2010 heeft ontvangen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat voor de datum van ontvangst van de stukken door de gemeente bepalend is het moment waarop deze in de postbus van de gemeente zijn gedeponeerd en niet het moment waarop de gemeente de stukken heeft voorzien van een datumstempel.
Met de door het college overgelegde overeenkomst, waaruit blijkt dat het college gebruik maakt van de haal- en brengservice van Post NL, heeft het college evenmin aangetoond dat de gemeente de aanvullende stukken eerst op dinsdag 16 februari 2010 heeft ontvangen. Uit die overeenkomst volgt immers slechts, dat de post, die in de postbus is gedeponeerd, iedere dag tussen 8:00 uur en 8:30 op het kantoor van de gemeente wordt gebracht. Uit deze overeenkomst volgt niet wanneer de post in de postbus van de gemeente wordt gedeponeerd. Van belang dat op de website van Post NL is vermeld, dat post die in het weekend is verstuurd, op maandag in de loop van de middag in de postbus wordt gedeponeerd. Nu niet in geschil is dat de postbus maar één maal op een dag wordt geleegd, namelijk tussen 8:00 en 8.30 uur 's ochtends, betekent dit dat ook die post eerst op dinsdag 16 februari 2010 's ochtends uit de postbus wordt gehaald om bij de gemeente te worden gebracht. Derhalve kan niet worden uitgesloten dat de architect van appellant de brief met aanvullende stukken van 12 februari 2010 op die dag, dan wel in het weekend van 13 en 14 februari 2010 ter post heeft bezorgd, en die brief reeds op maandagmiddag 15 februari 2010 in de postbus van de gemeente is gedeponeerd. Nu de envelop van die brief - zoals hiervoor overwogen -ontbreekt, hetgeen voor risico van het college komt, kan onder deze omstandigheden niet aannemelijk worden geacht dat de brief pas op 15 februari 2010 is verzonden en eerst op 16 februari 2010 is ontvangen.
Gelet op het voorgaande heeft het college niet aannemelijk gemaakt dat de beslistermijn is opgeschort tot 16 februari 2010. De rechtbank heeft, gelet hierop, terecht overwogen dat de beslistermijn is opgeschort tot 15 februari 2010 en dat deze op 22 juni 2010 is verstreken. De rechtbank heeft derhalve terecht het besluit van 23 juni 2010 vernietigd en terecht, zelf in de zaak voorziend, vastgesteld dat de door [wederpartij] op 1 december 2009 gevraagde monumentenvergunning op 22 juni 2010 van rechtswege moet worden geacht te zijn verleend.
2.5. Het college betoogt tevergeefs dat de rechtbank, door zelf in de zaak te voorzien, eraan voorbij gaat dat het college de bij het besluit van 23 juni 2010 betrokken belangen, waaronder het algemeen belang dat is gediend met de bescherming van het monument, dient af te wegen. Nu de rechtbank, gelet op hetgeen hiervoor in 2.4.1. is overwogen, terecht heeft vastgesteld dat de hiervoor bedoelde monumentenvergunning van rechtswege moet worden geacht te zijn verleend, bestaat geen ruimte om alsnog rekening te houden met de belangen die bij het besluit van 23 juni 2010 tot het weigeren van de gevraagde monumentenvergunning waren betrokken.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Poot
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2012