ECLI:NL:RVS:2012:BX5298

Raad van State

Datum uitspraak
22 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201200699/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening kinderopvangtoeslag en de voorwaarden voor gastouderopvang

In deze zaak gaat het om de herziening van de kinderopvangtoeslag die aan [appellant] was toegekend voor het jaar 2008. De Belastingdienst heeft op 3 juni 2009 het voorschot kinderopvangtoeslag herzien en vastgesteld op € 1.799,00. Later, op 17 juni 2010, werd dit bedrag herzien naar nihil, omdat de gastouder pas sinds 13 januari 2009 in het bezit was van een verklaring omtrent het gedrag (VOG). De rechtbank Utrecht heeft op 2 december 2011 het beroep van [appellant] gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Hiertegen heeft [appellant] hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 13 augustus 2012. De kern van het geschil betreft de vraag of [appellant] recht heeft op kinderopvangtoeslag, gezien de voorwaarden die in de overeenkomst met het gastouderbureau zijn opgenomen. Artikel 4 van deze overeenkomst stelt dat de opvang pas kan beginnen wanneer het gastouderbureau in het bezit is van de VOG van de gastouder. De rechtbank heeft geoordeeld dat er voor het jaar 2008 geen sprake was van gastouderopvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau, omdat de VOG niet tijdig was overlegd.

In hoger beroep heeft [appellant] betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij geen recht heeft op de toeslag. De Raad van State heeft echter bevestigd dat de ingangsdatum van de opvang op basis van de overeenkomst 13 januari 2009 is, en dat de Belastingdienst terecht heeft aangenomen dat de opvang pas kan plaatsvinden na ontvangst van de VOG. Het hoger beroep is ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201200699/1/A2.
Datum uitspraak: 22 augustus 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Utrecht,
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 2 december 2011 in zaak nr. 11/748 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 juni 2009 heeft de Belastingdienst het aan [appellant] over het jaar 2008 toegekende voorschot kinderopvangtoeslag herzien en vastgesteld op € 1.799,00.
Bij besluit van 17 juni 2010, zoals toegelicht bij brief van 3 juni 2010, heeft de Belastingdienst het besluit van 3 juni 2009 herzien, het aan [appellant] over het jaar 2008 toegekende voorschot kinderopvangtoeslag herzien en vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 12 januari 2011 heeft de Belastingdienst het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 3 juni 2009, zoals gewijzigd bij besluit van 17 juni 2010, ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 december 2011, verzonden op 5 december 2012, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 12 januari 2011 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 januari 2012, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 1 maart 2012.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 augustus 2012, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. J. Cortet, advocaat te Utrecht, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 5 van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), zoals die wet luidde ten tijde van belang, voor zover hier van belang, heeft een ouder aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten jegens het Rijk, indien het betreft gastouderopvang in een geregistreerde voorziening voor gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
Ingevolge artikel 50, tweede lid, zijn personen, werkzaam bij een kindercentrum, in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (hierna: de VOG).
Ingevolge het derde lid wordt de verklaring, bedoeld in het tweede lid, aan de houder overgelegd, voordat een persoon als bedoeld in het tweede lid zijn werkzaamheden aanvangt. De verklaring is op het moment dat zij wordt overgelegd, niet ouder dan twee maanden.
Ingevolge artikel 52 geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
Ingevolge artikel 56, tweede lid, voor zover hier van belang, is artikel 52 van overeenkomstige toepassing op de houder van een gastouderbureau.
Ingevolge het derde lid, voor zover hier van belang, is artikel 50, tweede en derde lid van overeenkomstige toepassing op personen werkzaam bij een gastouderbureau en op gastouders.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) wordt een tegemoetkoming op aanvraag toegekend door de Belastingdienst.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, verleent de Belastingdienst, indien de tegemoetkoming naar verwachting niet binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag zal worden toegekend, de belanghebbende een voorschot tot het bedrag waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld.
Ingevolge het vierde lid kan de Belastingdienst het voorschot herzien.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
Ingevolge artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling Wet kinderopvang (hierna: de Regeling), voor zover hier van belang, bevat de administratie van een gastouderbureau tevens de volgende gegevens: afschriften van alle met vraagouders overeengekomen schriftelijke overeenkomsten, vermeldende per overeenkomst: de voor de gastouderopvang te betalen prijs per uur […], naam, geboortedatum, adres, postcode en woonplaats van het kind, het aantal uren gastouderopvang per kind per jaar, evenals de duur van de overeenkomst.
2.2. [appellant] heeft op 31 oktober 2008 kinderopvangtoeslag aangevraagd met terugwerkende kracht tot 1 september 2008.
Bij besluiten van 3 juni 2009 en 17 juni 2010, gehandhaafd bij besluit van 12 januari 2011, heeft de Belastingdienst het eerder aan [appellant] toegekende voorschot kinderopvangtoeslag over berekeningsjaar 2008 herzien, omdat de gastouder pas sinds 13 januari 2009 in het bezit is van een VOG. In beroep heeft de Belastingdienst zijn motivering verder aangevuld en zich op het standpunt gesteld dat de datum van de VOG leidend is voor de ingangsdatum van de overeenkomst tussen [appellant] en [gastouderbureau] te Utrecht, gelet op artikel 4 van die overeenkomst. Deze bepaling, met het opschrift "Start van de overeenkomst" luidt als volgt:
"VO [de vraagouder: [appellant]] verklaart zich akkoord dat registratie van de opvanguren pas officieel kan starten wanneer er een geldige verklaring omtrent het gedrag (VOG) van de gastouder in bezit is van [gastouderbureau]. VO [[appellant]] erkent dat [gastouderbureau] geen enkele verantwoordelijkheid en/of aansprakelijkheid aanvaardt ten aanzien van hetgeen VO [[appellant]] en de gastouder onderling rechtstreeks overeenkomen, zoals bijvoorbeeld - doch niet beperkt tot - op het gebied van de opvang c.q. verzorging van het kind / de kinderen of een eerdere startdatum van de opvang."
De rechtbank heeft overwogen dat uit artikel 4 van de overeenkomst tussen [appellant] en [gastouderbureau] volgt dat er voor het jaar 2008 geen sprake was van gastouderopvang die plaatsvond door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau, omdat artikel 4 van de overeenkomst die uitdrukkelijk uitsluit. De rechtbank heeft hierop geoordeeld dat [appellant] over het jaar 2008 geen recht heeft op een voorschot kinderopvangtoeslag.
Het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij is bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit van 12 januari 2011 geheel in stand blijven.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat artikel 4 van de overeenkomst tussen hem en [gastouderbureau] slechts ziet op de verplichting van de gastouder om een VOG over te leggen en niet inhoudt dat de vraagouder daarop moet toezien.
2.3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van
19 oktober 2011 in zaak nr.
201103542/1/H2) moet ingevolge artikel 52 van de Wko, gelezen in samenhang met artikel 18, eerste lid, van de Awir, degene die stelt recht te hebben op een voorschot kinderopvangtoeslag dat aan de hand van een schriftelijke overeenkomst met het gastouderbureau aantonen. Die overeenkomst vormt de basis van de kinderopvang.
Tussen partijen is niet in geschil dat een dergelijke overeenkomst aanwezig is en evenmin dat alleen op basis van die overeenkomst aanspraak op kinderopvangtoeslag kan worden gemaakt. In geschil is wanneer de uit de overeenkomst voortvloeiende verbintenis is aangevangen. Artikel 4 van de overeenkomst tussen [appellant] en [gastouderbureau] houdt een opschortende voorwaarde in. Uit deze bepaling volgt dat de verbintenis in werking treedt, en eerst opvang op grond van deze overeenkomst plaatsvindt, wanneer het gastouderbureau in bezit is van de VOG van de gastouder. De Belastingdienst heeft daarom terecht aangenomen dat de ingangsdatum van de opvang op basis van deze overeenkomst 13 januari 2009 is. Onder verwijzing naar de uitspraak van 25 april 2012 in zaak nr.
201106945/1/A2overweegt de Afdeling dat voor de vraag of recht op kinderopvangtoeslag bestaat, de opvang krachtens de schriftelijke overeenkomst bepalend is en dus kan, anders dan [appellant] stelt, niet worden uitgegaan van een daarvan afwijkende feitelijke situatie, gebaseerd op mondelinge afspraken tussen partijen. Derhalve kan de opvang in het geval van [appellant] op grond van de overeenkomst pas plaatsvinden nadat het gastouderbureau in het bezit is gekomen van de VOG. De rechtbank is met juistheid tot hetzelfde oordeel gekomen. Gelet hierop kan het betoog van [appellant] dat de vraagouder geen wettelijke verplichting heeft om toe te zien op de afgifte van een VOG, wat daar verder ook van zij, niet leiden tot het ermee beoogde doel.
Het betoog faalt.
2.4. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat de herziening van het voorschot kinderopvangtoeslag wegens het ontbreken van een VOG in zijn geval leidt tot rechtsongelijkheid. De Belastingdienst heeft dit niet tegengeworpen aan vraagouders die de gastouderopvang laten plaatsvinden door tussenkomst van een ander gastouderbureau dan [gastouderbureau], aldus [appellant].
2.4.1. Niet gebleken is dat overeenkomsten die vraagouders met andere gastouderbureaus hebben gesloten, waar [appellant] melding van maakt, zijn aangegaan onder een opschortende voorwaarde, zoals het onder 2.2 aangehaalde artikel 4 van de overeenkomst tussen [appellant] en [gastouderbureau]. Reeds hierom zijn dergelijke gevallen niet gelijk aan het geval van [appellant] of daaraan gelijk te stellen en leidt de herziening van het voorschot niet tot rechtsongelijkheid. Het betoog faalt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2012
85-710.