ECLI:NL:RVS:2012:BX5041

Raad van State

Datum uitspraak
7 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201203805/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
  • A.B.M. Hent
  • E. Steendijk
  • E.L.N. Bakker
  • H.H.C. Visser
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage inzake vreemdelingenbewaring

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen een uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Dordrecht, die op 5 april 2012 het beroep tegen de maatregel van vreemdelingenbewaring ongegrond verklaarde. De vreemdeling was op 22 februari 2012 in vreemdelingenbewaring gesteld en had op 12 maart 2012 beroep ingesteld, maar dit beroep op 19 maart 2012 ingetrokken. De minister voor Immigratie, Integratie en Asiel had de rechtbank op 22 maart 2012 van de inbewaringstelling op de hoogte gesteld, maar de rechtbank ontving deze kennisgeving pas op de negenentwintigste dag na de inbewaringstelling. De vreemdeling stelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de overschrijding van de termijn voor kennisgeving geen onrechtmatigheid van de inbewaringstelling met zich meebracht. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de minister niet verplicht was om de rechtbank van de inbewaringstelling op de hoogte te stellen, aangezien de vreemdeling had afgezien van een rechterlijke beoordeling door zijn beroep in te trekken. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank, met verbetering van gronden, en verklaarde het hoger beroep kennelijk ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201203805/1/V3.
Datum uitspraak: 7 augustus 2012
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Dordrecht, van 5 april 2012 in zaak nr. 12/9828 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 februari 2012 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 5 april 2012, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het met een kennisgeving vanwege de minister daartegen aanhangig gemaakte beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 12 april 2012, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 94, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), voor zover thans van belang, stelt de minister uiterlijk op de achtentwintigste dag na de bekendmaking van een besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel, als bedoeld in artikel 59, de rechtbank hiervan in kennis, tenzij de vreemdeling voordien zelf beroep heeft ingesteld. Zodra de rechtbank de kennisgeving heeft ontvangen, wordt de vreemdeling geacht beroep te hebben ingesteld tegen het besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel.
2.2. In de enige grief klaagt de vreemdeling onder verwijzing naar de jurisprudentie van de Afdeling dat de rechtbank, door te overwegen dat hoewel de vreemdeling in zijn belang is geschaad nu de rechtbank de kennisgeving als bedoeld in artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 op de negenentwintigste dag heeft ontvangen dit na afweging van de betrokken belangen de maatregel van bewaring niet onrechtmatig maakt, heeft miskend dat, gelet op het belang dat dat artikellid beoogt te beschermen, geen ruimte bestaat voor een belangenafweging in geval van overschrijding van de hierin vermelde termijn. Bovendien heeft de rechtbank in de door haar gemaakte belangenafweging miskend dat de omstandigheid dat hij zelf beroep heeft ingesteld, niet relevant is nu dit beroep vóór het verstrijken van de termijn als bedoeld in artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 is ingetrokken. Het was aan de minister om uiterlijk op de achtentwintigste dag na de inbewaringstelling de rechtbank hiervan in kennis te stellen, aldus de vreemdeling.
2.2.1. De vreemdeling is bij besluit van 22 februari 2012 in vreemdelingenbewaring gesteld. Hij heeft hiertegen op 12 maart 2012 beroep ingesteld en dit beroep bij brief van 19 maart 2012 ingetrokken. De minister heeft de rechtbank bij faxbericht van 22 maart 2012 in kennis gesteld van de bewaring. De rechtbank heeft de kennisgeving als bedoeld in artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 dus op de negenentwintigste dag ontvangen.
2.2.2. De Afdeling heeft eerder overwogen (uitspraak van 12 december 2006 zaak nr. 200608129/1; aangehecht ter voorlichting van partijen) dat de minister, nadat de vreemdeling het door hem tegen de maatregel van bewaring ingestelde beroep had ingetrokken, terecht op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 de rechtbank alsnog van de maatregel in kennis had gesteld.
2.2.3. Door het door hem op 12 maart 2012 ingestelde beroep op 19 maart 2012 in te trekken, heeft de vreemdeling er expliciet blijk van gegeven te willen afzien van een rechterlijke beoordeling van de rechtmatigheid van de aan hem opgelegde vrijheidsbenemende maatregel. De Afdeling is thans van oordeel dat de minister in een dergelijk geval niet gehouden is de rechtbank alsnog van de inbewaringstelling in kennis te stellen als bedoeld in artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000. Indien de minister ervoor kiest dit onverplicht wel te doen en de kennisgeving wordt na de termijn als bedoeld in dat artikellid door de rechtbank ontvangen, leidt dit niet tot onrechtmatigheid van de inbewaringstelling. De rechtbank is, zij het op andere gronden, tot hetzelfde oordeel gekomen.
De grief faalt.
2.3. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient met verbetering van gronden te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.L.N. Bakker, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk
voorzitter w.g. Bakker
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2012
395.
Verzonden: 7 augustus 2012
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser