2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 94, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), voor zover thans van belang, stelt de minister uiterlijk op de achtentwintigste dag na de bekendmaking van een besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel, als bedoeld in artikel 59, de rechtbank hiervan in kennis, tenzij de vreemdeling voordien zelf beroep heeft ingesteld. Zodra de rechtbank de kennisgeving heeft ontvangen, wordt de vreemdeling geacht beroep te hebben ingesteld tegen het besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel.
2.2. In de enige grief klaagt de vreemdeling onder verwijzing naar de jurisprudentie van de Afdeling dat de rechtbank, door te overwegen dat hoewel de vreemdeling in zijn belang is geschaad nu de rechtbank de kennisgeving als bedoeld in artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 op de negenentwintigste dag heeft ontvangen dit na afweging van de betrokken belangen de maatregel van bewaring niet onrechtmatig maakt, heeft miskend dat, gelet op het belang dat dat artikellid beoogt te beschermen, geen ruimte bestaat voor een belangenafweging in geval van overschrijding van de hierin vermelde termijn. Bovendien heeft de rechtbank in de door haar gemaakte belangenafweging miskend dat de omstandigheid dat hij zelf beroep heeft ingesteld, niet relevant is nu dit beroep vóór het verstrijken van de termijn als bedoeld in artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 is ingetrokken. Het was aan de minister om uiterlijk op de achtentwintigste dag na de inbewaringstelling de rechtbank hiervan in kennis te stellen, aldus de vreemdeling.
2.2.1. De vreemdeling is bij besluit van 22 februari 2012 in vreemdelingenbewaring gesteld. Hij heeft hiertegen op 12 maart 2012 beroep ingesteld en dit beroep bij brief van 19 maart 2012 ingetrokken. De minister heeft de rechtbank bij faxbericht van 22 maart 2012 in kennis gesteld van de bewaring. De rechtbank heeft de kennisgeving als bedoeld in artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 dus op de negenentwintigste dag ontvangen.
2.2.2. De Afdeling heeft eerder overwogen (uitspraak van 12 december 2006 zaak nr. 200608129/1; aangehecht ter voorlichting van partijen) dat de minister, nadat de vreemdeling het door hem tegen de maatregel van bewaring ingestelde beroep had ingetrokken, terecht op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 de rechtbank alsnog van de maatregel in kennis had gesteld.
2.2.3. Door het door hem op 12 maart 2012 ingestelde beroep op 19 maart 2012 in te trekken, heeft de vreemdeling er expliciet blijk van gegeven te willen afzien van een rechterlijke beoordeling van de rechtmatigheid van de aan hem opgelegde vrijheidsbenemende maatregel. De Afdeling is thans van oordeel dat de minister in een dergelijk geval niet gehouden is de rechtbank alsnog van de inbewaringstelling in kennis te stellen als bedoeld in artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000. Indien de minister ervoor kiest dit onverplicht wel te doen en de kennisgeving wordt na de termijn als bedoeld in dat artikellid door de rechtbank ontvangen, leidt dit niet tot onrechtmatigheid van de inbewaringstelling. De rechtbank is, zij het op andere gronden, tot hetzelfde oordeel gekomen.
De grief faalt.
2.3. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient met verbetering van gronden te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.