ECLI:NL:RVS:2012:BX5036

Raad van State

Datum uitspraak
6 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201205597/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
  • E. Steendijk
  • N. Verheij
  • H. Vonk
  • H.H.C. Visser
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van het beroep tegen terugkeerbesluit en inbewaringstelling van vreemdeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's Hertogenbosch, die op 29 mei 2012 het beroep van de vreemdeling tegen een terugkeerbesluit niet-ontvankelijk verklaarde. De vreemdeling was op 8 mei 2012 door de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel opgedragen om de Europese Unie onmiddellijk te verlaten. De rechtbank had ook het beroep tegen de inbewaringstelling ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling stelde dat het terugkeerbesluit onterecht was, omdat hij een geldige verblijfsvergunning voor Spanje had en dat de rechtbank zijn beroep ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard.

De Raad van State oordeelde dat de rechtbank de rechtmatigheid van het terugkeerbesluit had moeten toetsen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State concludeerde dat het terugkeerbesluit van 8 mei 2012 niet ten onrechte was genomen, omdat de vreemdeling niet had aangetoond dat hij Nederland had verlaten en teruggekeerd naar Spanje. De Afdeling bevestigde dat de vreemdeling in de gelegenheid moest worden gesteld om zelfstandig naar Spanje te vertrekken, en dat de rechtbank het beroep tegen het terugkeerbesluit ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd voor zover het beroep tegen het terugkeerbesluit niet-ontvankelijk was verklaard, maar het beroep zelf werd ongegrond verklaard.

De Raad van State wees het verzoek om schadevergoeding af en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2012.

Uitspraak

201205597/1/V3
Datum uitspraak: 6 augustus 2012
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats 's Hertogenbosch, van 29 mei 2012 in zaken nrs. 12/15324 en 12/15952 in de gedingen tussen:
de vreemdeling
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 mei 2012 heeft de minister de vreemdeling opgedragen om de Europese Unie onmiddellijk te verlaten (hierna: het terugkeerbesluit). Bij besluit van dezelfde datum is de vreemdeling vervolgens in vreemdelingenbewaring gesteld. Deze besluiten zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 29 mei 2012, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door de vreemdeling tegen het terugkeerbesluit ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard en het door de vreemdeling tegen de inbewaringstelling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 5 juni 2012, hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij daarbij de Afdeling verzocht hem schadevergoeding toe te kennen. Deze brief is aangehecht.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen Terugkeerbesluit
2.1. Op 31 december 2011 is de wet van 15 december 2011 tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) ter implementatie van Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (PB 2008 L 348; hierna: de Terugkeerrichtlijn) in werking getreden (Staatsblad 2011, 663, 30 december 2011).
2.2. Volgens artikel 6, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn vaardigen de lidstaten, onverminderd de in de leden 2 tot en met 5 vermelde uitzonderingen, een terugkeerbesluit uit tegen de onderdaan van een derde land die illegaal op hun grondgebied verblijft.
Volgens het tweede lid wordt de onderdaan van een derde land die illegaal op het grondgebied van een lidstaat verblijft en in het bezit is van een door een andere lidstaat afgegeven geldige verblijfsvergunning of andere toestemming tot verblijf, opgedragen zich onmiddellijk naar het grondgebied van die andere lidstaat te begeven. Indien dit bevel niet wordt nageleefd, of indien om redenen van openbare orde of nationale veiligheid het onmiddellijke vertrek van de betrokkene vereist is, is het eerste lid van toepassing.
Volgens het derde lid kunnen lidstaten er van afzien een terugkeerbesluit uit te vaardigen tegen een illegaal op hun grondgebied verblijvende onderdaan van een derde land die, op grond van een op de datum van inwerkingtreding van de Terugkeerrichtlijn geldende bilaterale overeenkomst of regeling, door een andere lidstaat wordt teruggenomen. De lidstaat die de betrokken onderdaan van een derde land heeft teruggenomen past het eerste lid toe.
Artikel 6, derde lid, van de Terugkeerrichtlijn is thans geïmplementeerd in artikel 62a, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 en artikel 6, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn is geïmplementeerd in artikel 62a, derde lid, van de Vw 2000.
Ingevolge artikel 62a, eerste lid, van de Vw 2000 stelt onze minister de vreemdeling, niet zijnde gemeenschapsonderdaan, die niet of niet langer rechtmatig verblijf heeft, schriftelijk in kennis van de verplichting Nederland uit eigen beweging te verlaten en van de termijn waarbinnen hij aan die verplichting moet voldoen, tenzij:
a. reeds eerder een terugkeerbesluit tegen de vreemdeling is uitgevaardigd en aan de daaruit voortvloeiende terugkeerverplichting niet is voldaan,
b. de vreemdeling in het bezit is van een door een andere lidstaat afgegeven verblijfsvergunning of andere toestemming tot verblijf, of c. de vreemdeling door een andere lidstaat van de Europese Unie wordt teruggenomen op grond van een op 13 januari 2009 geldende bilaterale of multilaterale overeenkomst of regeling.
Ingevolge het tweede lid, voor zover thans van belang, geldt de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, als terugkeerbesluit.
Ingevolge het derde lid, wordt de vreemdeling, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, opgedragen zich onmiddellijk naar het grondgebied van de betrokken lidstaat te begeven. Indien dit bevel niet wordt nageleefd of indien om redenen van openbare orde of nationale veiligheid het onmiddellijk vertrek van de vreemdeling is vereist, wordt tegen de vreemdeling een terugkeerbesluit uitgevaardigd.
2.3. In de enige grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte zijn beroep tegen het terugkeerbesluit niet ontvankelijk heeft verklaard omdat dit besluit als onnodig genomen moet worden aangemerkt en dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het ten overvloede genomen terugkeerbesluit zijn bewaring niet onrechtmatig maakt.
Daartoe voert de vreemdeling, samengevat, aan dat de minister wel degelijk gehouden was een terugkeerbesluit uit te vaardigen en dat de rechtbank gehouden was dit terugkeerbesluit inhoudelijk te toetsen. Het terugkeerbesluit is volgens de vreemdeling evenwel onrechtmatig nu hij een geldige verblijfstitel heeft in Spanje en in het terugkeerbesluit staat vermeld dat hij zich onmiddellijk naar een land buiten de Europese Unie dient te begeven. Nu zijn inbewaringstelling is gebaseerd op een onrechtmatige terugkeerprocedure die in een onrechtmatig terugkeerbesluit is vervat, had de rechtbank zijn beroep tegen de maatregel van bewaring gegrond moeten verklaren. Voor een rechtmatige bewaring is een rechtmatige terugkeerprocedure vereist, aldus de vreemdeling.
2.3.1. Tussen partijen is niet in geschil dat de vreemdeling een geldige verblijfsvergunning voor Spanje heeft en dat de minister hem op 8 februari 2012 ingevolge artikel 6, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn heeft opgedragen zich onmiddellijk naar het grondgebied van Spanje te begeven.
2.3.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 24 april 2012, in zaak nr. 201103734/1/V3 (www.raadvanstate.nl), is artikel 6, derde lid, van de Terugkeerrichtlijn slechts van toepassing op illegaal in Nederland verblijvende derdelanders die geen verblijfsrecht in een andere lidstaat hebben.
Zoals de Afdeling in die uitspraak evenzeer heeft overwogen is het voorts niet mogelijk om een derdelander die wel een verblijfsrecht in een andere lidstaat heeft in bewaring te stellen teneinde hem met toepassing van een bilaterale overeenkomst aan deze andere lidstaat over te dragen nu dit in strijd is met de duidelijke bewoordingen van artikel 6, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn. Volgens die bepaling is de minister ertoe gehouden een illegaal in Nederland verblijvende derdelander met een verblijfsrecht in een andere lidstaat op te dragen om zich onmiddellijk naar die andere lidstaat te begeven. Deze derdelander dient aldus in de eerste plaats in de gelegenheid te worden gesteld om zelfstandig uit Nederland te vertrekken, ook indien hij zich op het moment dat het rechtmatig verblijf in de andere lidstaat blijkt in vreemdelingenbewaring bevindt. Pas als hij het bevel, om zich zelfstandig naar de andere lidstaat te begeven, niet opvolgt, kan hij in voorkomende gevallen (weer) in bewaring worden gesteld met het oog op terugkeer. Aan deze regeling heeft kennelijk de gedachte ten grondslag gelegen dat de derdelander het bevel om zich naar de andere lidstaat te begeven in de regel zal opvolgen, omdat hij anders uitzetting naar zijn land van herkomst riskeert, aldus de Afdeling in die uitspraak.
2.3.3. De Afdeling ziet geen grond anders te oordelen over artikel 62a, eerste lid, aanhef en onder c, en artikel 62a, derde lid van de Vw 2000 dan zij in voornoemde uitspraak van 24 april 2012 heeft gedaan over artikel 6, tweede en derde lid, van de Terugkeerrichtlijn.
2.3.4. Uit het voorgaande volgt dat artikel 62a, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 in het onderhavige geval niet van toepassing is. Nu de minister de vreemdeling reeds op 8 februari 2012 een bevel als bedoeld in artikel 62a, derde lid, van de Vw 2000, heeft uitgereikt en de vreemdeling niet heeft aangetoond dat hij Nederland nadien heeft verlaten en is teruggekeerd naar Spanje, bestaat geen grond voor het oordeel dat het terugkeerbesluit van 8 mei 2012 ten overvloede is genomen. De minister was, gelet op de laatste volzin van artikel 62a, derde lid, van de Vw 2000, immers gehouden dit terugkeerbesluit uit te vaardigen en de rechtbank had aldus de rechtmatigheid van dit besluit behoren te toetsen. De vreemdeling betoogt derhalve terecht dat de rechtbank het beroep tegen het terugkeerbesluit ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
De grief slaagt.
Maatregel van bewaring
2.4. Hetgeen in het hogerberoepschrift tegen de aangevallen uitspraak is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
2.5. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover daarin het beroep tegen het terugkeerbesluit niet ontvankelijk is verklaard. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het terugkeerbesluit van 8 mei 2012 alsnog ongegrond verklaren, nu uit hetgeen hiervoor onder 2.3.2. tot en met 2.3.4. is overwogen volgt dat de voorgedragen beroepsgronden geen aanleiding geven voor een ander oordeel. Voor het overige dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
2.6. Het verzoek om schadevergoeding dient reeds hierom te worden afgewezen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's Hertogenbosch, van 29 mei 2012 in zaken nrs. 12/15324 en 12/15952, voor zover daarin het beroep tegen het terugkeerbesluit niet ontvankelijk is verklaard;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond;
IV. bevestigt de uitspraak voor het overige;
V. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. N. Verheij , leden, in tegenwoordigheid van mr. H. Vonk, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk
voorzitter w.g. Vonk
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2012
345-644
Verzonden: 6 augustus 2012
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser