ECLI:NL:RVS:2012:BX5032
Raad van State
- Hoger beroep
- E. Steendijk
- R.C.S. Bakker
- H.H.C. Visser
- Rechtspraak.nl
Onbevoegdheid van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in hoger beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van vreemdelingen tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 8 juni 2012, waarin de rechtbank de beroepen van de vreemdelingen tegen het voortduren van een vrijheidsontnemende maatregel ongegrond heeft verklaard. De vreemdelingen hadden eerder, op 23 april 2012, een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd gekregen, welke maatregel later werd voortgezet. De vreemdelingen hebben tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij ook om schadevergoeding vroegen.
De Raad van State overweegt dat ingevolge artikel 84 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in afwijking van artikel 47, eerste lid, van de Wet op de Raad van State, geen hoger beroep openstaat tegen een uitspraak van de rechtbank over een besluit of handeling op grond van artikel 6, eerste lid, van de Vw 2000. Echter, artikel 95, eerste lid, van de Vw 2000 biedt in bepaalde gevallen wel de mogelijkheid tot hoger beroep. De door de vreemdelingen ingestelde beroepen zijn gericht tegen het voortduren van de vrijheidsontnemende maatregelen, die bij besluiten van 23 april 2012 zijn opgelegd.
De Raad van State concludeert dat de mededeling van 2 mei 2012, waarin de voortzetting van de vrijheidsontnemende maatregel werd aangekondigd, niet kan worden beschouwd als een besluit tot oplegging van de maatregel. De uitspraak van de rechtbank van 8 juni 2012 valt onder artikel 96, tweede lid, van de Vw 2000, waardoor er geen hoger beroep openstaat bij de Afdeling. De vreemdelingen hebben geen gronden aangevoerd die wijzen op een ernstige schending van de eisen van een goede procesorde of fundamentele rechtsbeginselen. Daarom verklaart de Afdeling zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen.