ECLI:NL:RVS:2012:BX4683

Raad van State

Datum uitspraak
15 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201107473/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Vlasblom
  • A. Hammerstein
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van de Huisvestingswet bij samenvoeging van woningen zonder vergunning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zuid tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Het dagelijks bestuur had de eigenaren van twee appartementen in Amsterdam gelast om de zonder vergunning tot stand gebrachte samenvoeging van hun woningen ongedaan te maken. De eigenaren, aangeduid als wederpartijen, hadden een tussenmuur verwijderd, waardoor de twee voordeuren toegang gaven tot dezelfde ruimte. Het dagelijks bestuur stelde dat door deze handeling de woningen niet meer afzonderlijk konden worden bewoond, wat in strijd was met de Huisvestingswet. De rechtbank oordeelde echter dat de woningen nog steeds als afzonderlijke woonruimten konden worden beschouwd, omdat ze elk een eigen toegang en wezenlijke voorzieningen hadden.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 15 augustus 2012 behandeld. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank de situatie verkeerd had beoordeeld. De Afdeling benadrukte dat voor het samenvoegen van woningen van belang is dat deze niet meer afzonderlijk worden bewoond. De Afdeling concludeerde dat de eigenaren door het verwijderen van de muur de woningen in feite tot één ruimte hadden samengevoegd, wat in strijd was met de Huisvestingswet. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van het dagelijks bestuur ongegrond, waarmee de handhaving van de Huisvestingswet werd bevestigd.

De uitspraak benadrukt het belang van vergunningen bij het samenvoegen van woonruimten en de noodzaak om de afzonderlijke bewoning van woningen te waarborgen. De Afdeling oordeelde dat de door de rechtbank aangevoerde argumenten niet opgingen, omdat de woningen door de interne verbinding niet langer als afzonderlijke eenheden konden worden beschouwd. De uitspraak heeft implicaties voor eigenaren die overwegen om woningen samen te voegen zonder de benodigde vergunningen.

Uitspraak

201107473/1/A3.
Datum uitspraak: 15 augustus 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zuid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 1 juni 2011 in zaak
nr. 09/2339 in het geding tussen:
[wederpartijen], wonend te Amsterdam,
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zuid.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 september 2008 heeft het dagelijks bestuur [wederpartijen] onder oplegging van een dwangsom gelast, om binnen twee maanden na de verzending van het besluit de samenvoeging van de woningen gelegen aan de [locatie A] en [locatie B] te Amsterdam ongedaan te maken.
Bij besluit van 14 april 2009 heeft het dagelijks bestuur het door [wederpartijen] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 juni 2011, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank, voor zover van belang, het door [wederpartijen] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het bezwaar tegen het besluit van 24 september 2008 gegrond verklaard, voor zover daarbij handhavend is opgetreden wegens het zonder vergunning samenvoegen van woonruimten en dat besluit in zoverre herroepen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het dagelijks bestuur bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 juli 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 1 augustus 2011.
[wederpartijen] hebben een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 juni 2012, waar het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. T.M. van Gorsel en
M.G. Spiegelenburg, beiden werkzaam bij het stadsdeel, en [wederpartijen], in de persoon van [wederpartij A], zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Huisvestingswet wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder woonruimte: besloten ruimte die, al dan niet tezamen met een of meer andere ruimten, bestemd of geschikt is voor bewoning door een huishouden.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, voor zover thans van belang, stelt de gemeenteraad een huisvestingsverordening vast indien het naar het oordeel van de gemeenteraad noodzakelijk is regelen te stellen met betrekking tot het in gebruik nemen of geven van woonruimte.
Ingevolge artikel 30, eerste lid, is het verboden een woonruimte die behoort tot een door de gemeenteraad in de huisvestingsverordening daartoe met het oog op het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad aangewezen categorie, zonder vergunning van burgemeester en wethouders:
a. aan de bestemming tot bewoning te onttrekken, of voor een zodanig gedeelte aan die bestemming te onttrekken, dat die woonruimte daardoor niet langer geschikt is voor bewoning door een huishouden van dezelfde omvang als waarvoor deze zonder zodanige onttrekking geschikt is;
b. met andere woonruimte samen te voegen;
c. van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte om te zetten.
Ingevolge het tweede lid wordt verstaan onder zelfstandige woonruimte als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder c, een woonruimte welke een eigen toegang heeft en welke door een huishouden kan worden bewoond zonder dat dit daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte.
Ingevolge artikel 31 wordt een vergunning als bedoeld in artikel 30, eerste lid, verleend, tenzij het belang van het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad groter is dan het met het onttrekken aan de bestemming tot bewoning gediende belang en het belang van het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad niet door het stellen van voorwaarden en voorschriften voldoende kan worden gediend.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, van de Partiële Regionale Huisvestingsverordening 2008 voor de gemeente Amsterdam, stadsdeel Oud-Zuid, zoals dat luidde ten tijde van belang, wordt in deze verordening verstaan onder onzelfstandige woonruimte: woonruimte, niet-zijnde woonruimte bestemd voor inwoning, welke geen eigen toegang heeft of welke niet door een huishouden kan worden bewoond zonder dat dit daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte, waarbij als wezenlijke voorzieningen worden aangemerkt: keuken en toilet.
Ingevolge artikel 2 wordt als categorie bedoeld in artikel 30 van de Huisvestingswet - op grond waarvan een verbod geldt om zonder vergunning woonruimte aan de bestemming tot bewoning te onttrekken, met andere woonruimte samen te voegen dan wel van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte om te zetten - aangewezen alle woonruimte in het stadsdeel Oud-Zuid, ongeacht de huur- of koopprijs.
2.2. [wederpartijen] zijn de eigenaren van de appartementen gelegen aan de [locatie A] en [locatie B] te Amsterdam. Zij hebben een tussenmuur verwijderd waardoor de twee aanwezige voordeuren direct toegang geven tot dezelfde daarachter gelegen ruimte. Het dagelijks bestuur stelt zich op het standpunt dat [wederpartijen] aldus de twee woningen hebben samengevoegd, omdat door verwijdering van de tussenmuur de appartementen zodanig met elkaar zijn verbonden dat geen sprake meer is van twee aparte besloten woonruimten. Daarbij heeft het in aanmerking genomen dat het appartement [locatie A] wordt gebruikt als logeerruimte voor gasten en als werkruimte.
Het dagelijks bestuur heeft [wederpartijen] bij besluit van 24 september 2008 onder meer op grond van artikel 30, eerste lid, aanhef en onder b, van de Huisvestingswet gelast de samenvoeging ongedaan te maken, omdat zij daartoe zonder vergunning zijn overgegaan en aan hen niet alsnog een vergunning als bedoeld in voormelde bepaling kon worden verleend. Voorts achtte het dagelijks bestuur handhaving in dit geval niet zodanig onevenredig in verhouding met de daarmee te dienen belangen dat daarvan zou moeten worden afgezien.
2.3. De rechtbank is van oordeel dat door het verwijderen van de tussenmuur niet het besloten karakter aan de beide woningen is ontnomen. De woningen hebben elk een eigen toegang en beschikken over alle wezenlijke voorzieningen. Er is nog altijd sprake van twee woongedeelten die uitermate geschikt zijn voor gescheiden bewoning. Er is geen moment aan te wijzen dat mogelijk een huishouden wordt uitgesloten van bewoning van één van beide woonruimten. Het dagelijks bestuur was daarom niet bevoegd handhavend op te treden tegen het zonder vergunning samenvoegen, aldus de rechtbank.
2.4. Het dagelijks bestuur betoogt dat geen sprake meer is van twee aparte besloten ruimten. De rechtbank heeft het begrip "besloten" volgens het dagelijks bestuur verkeerd uitgelegd. Daarmee heeft zij miskend dat zowel zelfstandige als onzelfstandige woonruimten een besloten karakter dienen te hebben om beschouwd te worden als woonruimte in de zin van de Huisvestingswet. Door de verbinding zijn de woningen veranderd in één besloten ruimte. De woningen worden volgens het dagelijks bestuur ook als zodanig gebruikt waardoor een woonruimte in de zin van de Huisvestingswet aan de woningvoorraad is onttrokken. Daarbij acht het dagelijks bestuur van belang dat een werkruimte en een logeerkamer niet een aparte woonruimte vormen.
2.5. Onder verwijzing naar de uitspraken van 30 maart 2011 en 30 juli 2003 in zaken nrs.
201008115/1/H3en
200203397/1overweegt de Afdeling dat voor het samenvoegen van twee woningen van belang is dat de woningen door samenvoeging niet meer afzonderlijk worden bewoond. Niet in geschil is dat [wederpartijen] een verbinding tussen de woningen [locatie A] en [locatie B] tot stand hebben gebracht door het verwijderen van een muur tussen de woningen. Anders dan [wederpartijen] hebben betoogd, is de Afdeling van oordeel dat het plaatsen van een aan beide kanten afsluitbare deur in de terug te plaatsen tussenmuur, zoals door hen is aangeboden, onvoldoende is om een in het maatschappelijk verkeer aanvaarde scheiding tussen twee afzonderlijke woningen te bewerkstelligen. De Afdeling is verder van oordeel dat het dagelijks bestuur terecht het standpunt heeft ingenomen dat de woningen niet meer afzonderlijk als zijnde besloten woonruimten worden bewoond. Daarbij heeft het dagelijks bestuur terecht in aanmerking genomen dat de benedenwoning voorheen door [wederpartijen] werd verhuurd en na het verwijderen van de muur in gebruik is als werkruimte en logeerkamer. Dit gebruik is tijdens een controle door gemeentelijke toezichthouders geconstateerd. Het standpunt dat [wederpartijen] elk afzonderlijk in één van de woningen wonen en een zogenoemde LAT-relatie onderhouden, heeft het dagelijks bestuur terecht niet bij zijn beoordeling betrokken, nu [wederpartijen] dit standpunt eerst in beroep naar voren hebben gebracht. Daarbij komt dat [wederpartij B] tijdens de hoorzitting in bezwaar heeft medegedeeld dat indien het bezwaarschrift ongegrond zou worden verklaard [wederpartij A] zich zal inschrijven op het adres van de benedenwoning. Anders dan de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de omstandigheid dat de woningen elk beschikken over een eigen toegang en elk zijn voorzien van wezenlijke voorzieningen, niet leidt tot een ander oordeel. De door de rechtbank in de aangevallen uitspraak in dat verband aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 24 augustus 1994, LJN AN4018, zag weliswaar op een geval waarin de betrokken woningen eveneens elk beschikten over een eigen toegang en elk waren voorzien van alle wezenlijke voorzieningen, maar anders dan thans het geval is, ging het daar niet om een interne verbinding die tussen de afzonderlijke woningen tot stand was gebracht. Evenmin leidt de omstandigheid dat de woningen eenvoudig in oude staat kunnen worden teruggebracht tot een ander oordeel.
Het betoog slaagt.
2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover het beroep tegen het handhavend optreden wegens het zonder vergunning samenvoegen van woonruimten gegrond is verklaard, het besluit van 14 april 2009 in zoverre is vernietigd, het bezwaar tegen het besluit van 24 september 2008 in zoverre gegrond is verklaard en dat besluit in zoverre is herroepen. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep in zoverre alsnog ongegrond verklaren.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 1 juni 2011 in zaak nr. 09/2339, voor zover het beroep tegen het handhavend optreden wegens het zonder vergunning samenvoegen van woonruimten gegrond is verklaard, het besluit van 14 april 2009 in zoverre is vernietigd en met gegrondverklaring van het bezwaar tegen het besluit van 24 september 2008 dat besluit in zoverre is herroepen;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep in zoverre ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. A. Hammerstein en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van staat.
w.g. Vlasblom w.g. Sparreboom
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2012
280-597.