ECLI:NL:RVS:2012:BX4663

Raad van State

Datum uitspraak
15 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201112455/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • E. Helder
  • J. Kramer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit college van burgemeester en wethouders van Halderberge inzake handhaving verzoek door appellant

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant A] en [appellante B] tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Halderberge. Op 2 maart 2010 heeft het college geweigerd om inhoudelijk te beslissen op een verzoek tot handhaving dat door [appellant] was ingediend. Na een aantal beslissingen en een uitspraak van de rechtbank Breda op 13 oktober 2011, heeft [appellant] op 11 januari 2012 beroep ingesteld tegen het besluit van 1 december 2011, waarin het college opnieuw op het bezwaar van [appellant] heeft beslist. De rechtbank had in haar uitspraak het beroep van [appellant] gedeeltelijk gegrond verklaard, maar het college had in het besluit van 1 december 2011 het bezwaar van [appellant] tegen de weigering om handhavend op te treden ongegrond verklaard.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 25 april 2012 ter zitting behandeld. [appellant] betoogde dat hij als belanghebbende moet worden aangemerkt ten aanzien van de door hem gestelde overtredingen op verschillende percelen. De Afdeling oordeelde dat [appellant] niet als belanghebbende kan worden aangemerkt, omdat hij geen zicht heeft op de percelen en de afstand te groot is om te concluderen dat zijn belangen rechtstreeks worden geraakt. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Daarnaast werd het besluit van 1 december 2011 voor zover dat betrekking had op de percelen Galgestraat 6 en 8 vernietigd, omdat het college niet had voldaan aan de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht. De Afdeling oordeelde dat het college opnieuw op het bezwaarschrift van [appellant] moet beslissen met inachtneming van de uitspraak. De proceskosten werden vergoed aan [appellant A] en [appellante B].

Uitspraak

201112455/1/A1.
Datum uitspraak: 15 augustus 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellante B], beiden wonend te Oudenbosch, gemeente Halderberge, (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant])
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 13 oktober 2011 in zaak
nr. 11/146 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Halderberge.
1. Procesverloop
Op 2 maart 2010 heeft het college geweigerd inhoudelijk op een door [appellant] ingediend verzoek tot handhaving te beslissen.
Bij besluit van 22 juni 2010 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 2 maart 2010 herroepen, [appellant] ten aanzien van de percelen Galgestraat 6 en 8 als belanghebbende aangemerkt, bepaald dat inhoudelijk zal worden beslist en hem de gelegenheid geboden een nadere toelichting over de overige door hem in het verzoek tot handhaving gestelde overtredingen toe te sturen, zodat het college kan onderzoeken of [appellant] ten aanzien van die gestelde overtredingen als belanghebbende kan worden aangemerkt en zo nodig inhoudelijk zal beslissen.
Bij besluit van 2 september 2010 heeft het college de bezwaren ten aanzien van de percelen Galgestraat 4a, 6 en 8 en het perceel tegenover Galgestraat 6a ongegrond verklaard. Daarnaast heeft het college het door [appellant] ingediende bezwaar ten aanzien van de overige door hem gestelde overtredingen niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 13 oktober 2011, verzonden op 21 oktober 2011, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ten aanzien van het perceel tegenover de Galgestraat 6a niet-ontvankelijk verklaard, het beroep gegrond verklaard voor zover dit betrekking heeft op de percelen Galgestraat 6 en 8 ten aanzien van de bijgebouwen en het gebruik van de loods, het besluit in zoverre vernietigd en bepaald dat het college met inachtneming van de uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar moet nemen. Daarnaast heeft de rechtbank het beroep voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 november 2011, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [belanghebbende A] een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
Bij besluit van 1 december 2011 heeft het college, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, opnieuw beslist op het door [appellant] gemaakte bezwaar.
[appellant] heeft op 11 januari 2012 beroep ingesteld bij de rechtbank tegen het besluit van 1 december 2011. De rechtbank heeft dit beroep doorgezonden naar de Afdeling.
Bij brieven van 23 januari 2012, 15 en 29 februari 2012 heeft [appellant] nadere stukken ingediend.
Bij brief van 2 februari 2012 heeft het college een nader stuk ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [belanghebbende B] een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
Bij brief van 11 maart 2012 heeft [belanghebbende B] een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 april 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. W. Krijger, en het college, vertegenwoordigd door N.J.M.A. Onrust en M.J.M. Kools, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting verschenen [5 belanghebbenden].
2. Overwegingen
2.1. [appellant] betoogt dat de rechtbank, gelet op het samenspel van het zicht en de ruimtelijke uitstraling, ten onrechte heeft overwogen dat hij niet valt aan te merken als belanghebbende ten aanzien van de door hem gestelde overtredingen op de percelen Galgestraat nrs. 2a, 3 en 5 en de percelen Koestraat nrs. 9, 11 en 13. Hij voert hiertoe aan dat de rechtbank heeft miskend dat de enkele omstandigheid dat hij geen zicht heeft op deze percelen niet met zich brengt dat hij geen belanghebbende is en dat de verkeersaantrekkende werking van de caravanstallingen op de percelen Galgestraat 2a, Koestraat 9, 11 en 13 ertoe leidt dat hij rechtstreeks in zijn belang wordt geraakt.
2.1.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
Bij de beoordeling of aan dit criterium is voldaan is in dit geval naast de afstand tussen het perceel van [appellant] en de percelen waar de door hem gestelde overtredingen aanwezig zouden zijn, en het zicht dat [appellant] op die percelen heeft, met name van belang de ruimtelijke uitstraling ten gevolge van de gestelde overtredingen.
2.1.2. Vast staat dat [appellant] geen zicht van enige betekenis heeft op de percelen Galgestraat 2a en 3 en Koestraat 9, 11 en 13. Voorts zijn deze percelen aan de Galgestraat gelegen op een afstand van circa 504 m onderscheidenlijk 169 m en de percelen aan de Koestraat op een afstand van ongeveer onderscheidenlijk 401 m, 305 m en 191 m van het perceel van [appellant]. Gelet op voormelde afstanden tot het perceel van [appellant] en nu niet is gebleken dat de verkeersaantrekkende werking van de door [appellant] gestelde caravanstallingen op de percelen Galgestraat 2a en Koestraat 9, 11 en 13 van dien aard is dat [appellant] daardoor rechtstreeks in zijn belangen wordt geschaad, wordt in hetgeen [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd omtrent voormelde percelen geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat het verkeer van en naar de percelen gelegen aan de Koestraat aanmerkelijk vaker zal plaatsvinden via de aan de Koestraat grenzende Vaartweg en de verkeersbewegingen van en naar het perceel aan de Galgestraat 2a via de op de Vaartweg uitkomende Industrieweg zullen plaatsvinden en niet langs het perceel van [appellant].
De rechtbank heeft voorts ten aanzien van het perceel Galgestraat 5, dat is gelegen op een afstand van 125 m van het perceel van [appellant], terecht overwogen dat het gebruik van het hoofdgebouw als burgerwoning op dat perceel geen relevant gevolg heeft voor het woongenot van [appellant] en dat hij daardoor niet aan te merken valt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de ruimtelijke uitstraling van het gebruik als burgerwoning niet van dien aard is dat [appellant] daardoor rechtstreeks in zijn belang wordt geraakt.
Het in dit verband door [appellant] naar voren gebrachte betoog dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden door niet handhavend op te treden, faalt, reeds omdat vanwege het ontbreken van belanghebbendheid van [appellant] dit betoog geen bespreking behoeft.
Het betoog faalt.
2.2. Het hoger beroep van [appellant] is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd.
2.3. Bij besluit van 1 december 2011 heeft het college, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, opnieuw beslist op het door [appellant] gemaakte bezwaar. Gelet op artikel 6:24, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van de Awb, wordt dit besluit geacht eveneens onderwerp te zijn van dit geding. In het besluit van 1 december 2011 heeft het college het bezwaar van [appellant] tegen de weigering handhavend op te treden ten aanzien van de percelen Galgestraat 6 en 8 opnieuw ongegrond verklaard. Ten aanzien van het perceel tegenover Galgestraat 6 heeft het college het bezwaar van [appellant] niet-ontvankelijk verklaard.
2.4. [appellant] betoogt dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat concreet zicht op legalisering bestaat ten aanzien van de garage op het perceel Galgestraat 6. De omgevingsvergunning is volgens [appellant] ten onrechte verleend. Hij voert hiertoe aan dat het bestemmingsplan "Buitengebied Halderberge" door een reactieve aanwijzing van 10 november 2011 van de provincie Noord-Brabant niet langer op het perceel Galgestraat 6 van toepassing is. Hierdoor kan het college de aanvraag om omgevingsvergunning volgens [appellant] niet toetsen aan de regels van dat bestemmingsplan. Bovendien had het college met toepassing van artikel 24.4.1 van de planvoorschriften behorende bij het bestemmingsplan "Buitengebied Halderberge" af moeten wijken van dat plan, aldus [appellant].
2.4.1. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.4.2. Niet in geschil is dat op 19 november 2011 een aanvraag om omgevingsvergunning was ingediend ten behoeve van het legaliseren van een reeds gebouwde garage en dat het college inmiddels op basis van deze aanvraag op 10 januari 2012 een omgevingsvergunning heeft verleend. Ten tijde van het besluit van 1 december 2011 bestond gelet hierop concreet zicht op legalisering en mocht het college onder deze omstandigheid afzien van handhavend optreden. Het bestaan van bezwaren tegen de op 10 januari 2012 verleende omgevingsvergunning brengt niet mee dat op voorhand moet worden aangenomen dat deze niet in stand zal blijven. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat, anders dan [appellant] betoogt, in het besluit van 10 januari 2012 is getoetst aan het bestemmingsplan "Buitengebied deelgebieden Hoeven en Oudenbosch". Derhalve heeft het college het bestemmingsplan "Buitengebied Halderberge" niet in de besluitvorming betrokken. Het betoog van [appellant] ten aanzien van de reactieve aanwijzing en de toepasbaarheid van artikel 24.4.1 van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied Halderberge" mist feitelijke grondslag.
Het betoog faalt.
2.5. [appellant] betoogt dat de gebouwen op het perceel Galgestraat 8, niet zijnde de loods en de woning, niet omgevingsvergunningvrij zijn ingevolge artikel 3, aanhef en eerste lid, van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor).
2.5.1. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Ingevolge het eerste lid, aanhef en onder c, is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 2.3, eerste lid, van het Bor is in afwijking van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo geen omgevingsvergunning vereist voor de categorieën van gevallen in artikel 3 in samenhang met artikel 5 van bijlage II.
Ingevolge artikel 3, aanhef en eerste lid, van bijlage II is een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo niet vereist indien deze activiteit betrekking heeft op een op de grond staand bijbehorend bouwwerk in achtererfgebied, mits niet hoger dan 5 m.
Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied Halderberge" rust op het perceel de bestemming "Agrarisch".
Ingevolge artikel 1 van de planvoorschriften wordt, voor zover hier van belang, verstaan onder:
- agrarisch bedrijf: een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van agrarische producten door middel van het telen van gewassen of het houden van dieren;
- bedrijfsgebouw: een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
- bijgebouw: een gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen ((agrarische) bedrijfs-)woning, dat zowel ruimtelijk (qua constructie en/of afmetingen) als functioneel ondergeschikt is aan de ((agrarische) bedrijfs) woning;
2.5.2. Volgens het college past de bebouwing op het perceel Galgestraat 8 binnen de bestemming "Agrarisch" van het op 22 september 2011 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied Halderberge". In het besluit van 1 december 2011 handhaaft het college het standpunt dat de bijgebouwen op het perceel ingevolge het Bor omgevingsvergunningvrij zijn.
2.5.3. Vast staat dat voor de betreffende gebouwen geen bouwvergunning is verleend. De op het perceel aanwezige gebouwen kunnen, anders dan het college betoogt, niet worden aangemerkt als bijgebouwen bij een bedrijfswoning als bedoeld in het bestemmingsplan, nu de gebouwen functioneel niet ondergeschikt zijn aan de bedrijfswoning. Hierbij is van belang dat de gebouwen niet worden gebruikt ten behoeve van de woonfunctie, maar voor de opslag van landbouwmateriaal, hetgeen ter zitting niet is weersproken. Vast staat voorts dat op het perceel geen agrarisch bedrijf als bedoeld in het bestemmingsplan wordt uitgeoefend, nu op het perceel geen dieren worden gehouden of agrarische producten worden voortgebracht. De gebouwen kunnen om die reden evenmin worden aangemerkt als bedrijfsgebouwen die ten dienste staan van de uitoefening van het agrarische bedrijf. Zelfs al zou het college worden gevolgd in zijn opvatting dat het om bijgebouwen bij een bedrijfswoning gaat, dan wordt niet voldaan aan de in het bestemmingsplan vastgestelde maximale oppervlakte daarvan. Derhalve zijn de gebouwen in strijd met het bestemmingsplan. Reeds daarom dient te worden geoordeeld dat niet wordt voldaan aan artikel 2.3, eerste lid, van het Bor, zodat niet staande kan worden gehouden dat voor de gebouwen geen omgevingsvergunning is vereist. Gelet hierop is het beroep tegen het besluit van 1 december 2011 in zoverre gegrond en dient het besluit van 1 december 2011 te worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb.
Het betoog slaagt.
2.6. [appellant] betoogt verder ten aanzien van de loods op het perceel Galgestraat 8 dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het bestemmingsplan "Revitalisering Buitengebied" van 2006 de opslag van caravans op het perceel toestaat. Daarnaast is het gebruik van de loods volgens [appellant] eveneens in strijd met het op 22 september 2011 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied Halderberge".
2.6.1. Vast staat dat in 1975 een bouwvergunning is verleend ten behoeve van het realiseren van de loods. Het college heeft zich in het besluit van 1 december 2011 terecht op het standpunt gesteld dat het gebruik van de loods als caravanstalling valt aan te merken als statische binnenopslag als bedoeld in artikel 3.1, aanhef en onder u, van het bestemmingsplan "Buitengebied Halderberge". Voorts is niet gebleken dat de opslag meer bedraagt dan 1000 m2, waardoor het gebruik van de loods niet in strijd is met artikel 3.4.3, onder c, van de planvoorschriften. Gelet hierop bestond in zoverre geen aanleiding om in het besluit van 1 december 2011 over te gaan tot handhavend optreden.
Het betoog faalt.
2.7. [appellant] betoogt voorts dat het college hem ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn bezwaar ten aanzien van het te slopen gebouw op het perceel tegenover de Galgestraat 6. Hij voert hiertoe aan dat hij op geringe afstand van dit perceel woont en dus rechtstreeks kan worden geraakt door het in stand laten van de bebouwing op dat perceel.
2.7.1. Vast staat dat in de brief van 6 januari 2010 is verzocht om handhaving ten aanzien van een loods op het perceel tegenover het perceel Galgestraat 6 en in het bezwaar van 12 oktober 2010 is aangegeven dat de schuur (lees: loods) is gelegen binnen een afstand van 100 m van het perceel van [appellant]. Het college heeft zich gelet hierop ten onrechte op het standpunt gesteld dat dit perceel geen onderdeel meer is van het geding. Het besluit van 1 december 2011 berust dan ook in zoverre op een ondeugdelijke motivering en komt in aanmerking voor vernietiging vanwege strijd met artikel 7:12 van de Awb.
2.8. Gelet op hetgeen onder 2.5.3 en 2.7.1 is overwogen, is het beroep van [appellant] tegen het besluit van 1 december 2011 voor zover dat is gericht tegen het perceel tegenover de Galgestraat 6 en de gebouwen op het perceel Galgestraat 8, niet zijnde de woning en de loods, gegrond en dient het besluit van 1 december 2011 in zoverre te worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb. Het college dient in zoverre opnieuw op het bezwaarschrift van [appellant] te beslissen met inachtneming van deze uitspraak. Het beroep is voor het overige ongegrond.
2.9. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Gelet op de aard en omvang van de zaak acht de Afdeling een vergoeding met toepassing van wegingsfactor 1 (gemiddeld gewicht) passend.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verklaart het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Halderberge van 1 december 2011, kenmerk 237062, voor zover dat is gericht tegen het perceel tegenover de Galgestraat 6 en de gebouwen op het perceel Galgestraat 8, niet zijnde de woning en de loods, gegrond;
III. vernietigt dat besluit in zoverre;
IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Halderberge tot vergoeding van bij [appellant A] en [appellante B] in verband met de behandeling van het beroep tegen het besluit van 1 december 2011 opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 655,50 (zegge: zeshonderdvijfenvijftig euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. E. Helder en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Montagne
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2012
374-700.