201113060/1/A2.
Datum uitspraak: 15 augustus 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 november 2011 in zaak nr. 11/1942 in het geding tussen:
de Registratiecommissie Specialismen Gezondheidszorgpsycholoog van de federatie van gezondheidszorgpsychologen (hierna: de RSG).
Bij besluit van 15 juni 2009 heeft de RSG het verzoek van [appellante] om inschrijving in het register van klinisch neuropsychologen afgewezen.
Bij besluit van 17 mei 2010 heeft de RSG het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 november 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 17 mei 2010 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 december 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brieven van 13 januari 2012 en 18 juni 2012.
De RSG heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 juli 2012, waar [appellante], in persoon, bijgestaan door mr. H.A.F. Wennink en vergezeld van prof. dr. J.M. Bouma en dr. K.N.J.A. van Braeckel, en de RSG, vertegenwoordigd door prof. dr. J.T. Swaab-Barneveld en dr. M.P.H. Hendriks, bijgestaan door mr. J. Siemons, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (hierna: Wet BIG), voor zover hier van belang, wordt er een register ingesteld, waarin degenen die aan de daarvoor bij en krachtens deze wet gestelde voorwaarden voldoen, op hun aanvrage worden ingeschreven als gezondheidszorgpsycholoog.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, van die wet kan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: VWS), indien een organisatie van beoefenaren van een beroep als bedoeld in artikel 3, voor de inschrijving van beroepsbeoefenaren die een bijzondere deskundigheid hebben verworven met betrekking tot de uitoefening van een deelgebied van hun beroep, een specialistenregister heeft en daaraan een titel is verbonden, bepalen dat die titel als wettelijk erkende specialistentitel wordt aangemerkt. Een aanvraag daartoe wordt gedaan door het bestuur van de organisatie; het bestuur kan de bevoegdheid daartoe overdragen aan het orgaan, bedoeld in het tweede lid, onder d.
Ingevolge het zesde lid is inschrijving in een erkend specialistenregister uitsluitend mogelijk voor personen die in het betrokken register zijn ingeschreven.
2.2. Het College Specialismen Gezondheidszorgpsycholoog heeft op 25 januari 2007 het Besluit specialisme klinische neuropsychologie (hierna: Bskn) vastgesteld, waarin de klinische neuropsychologie als specialisme van de gezondheidszorgpsychologie wordt aangewezen. Bij besluit van 14 mei 2008 heeft de minister van VWS ingestemd met het Bskn zoals het is gewijzigd op 21 februari 2008. De minister van VWS heeft voorts bij besluit van 3 juni 2008 bepaald dat aan het specialisme de wettelijk beschermde titel van klinisch neuropsycholoog wordt verbonden.
2.3. De RSG heeft het verzoek van [appellante] om inschrijving in het register van klinisch neuropsychologen afgewezen, omdat zij niet is geregistreerd als gezondheidszorgpsycholoog.
2.4. [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de in het Bskn gestelde eis van registratie als gezondheidszorgpsycholoog in haar geval onredelijk is. Zij voert daartoe aan dat het Bskn, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, niet een zuiver privaatrechtelijk karakter heeft. [appellante] stelt in dit verband dat de regelingen over de besluitvorming en de instelling van het register instemming als bedoeld in artikel 14, vierde lid, van de Wet BIG behoeven van de minister, waarmee het Bskn een publiekrechtelijk karakter krijgt. Het Bskn moet volgens [appellante] om die reden worden gekwalificeerd als een beleidsregel of ten minste als een vaste gedragslijn.
2.4.1. De eis dat een belanghebbende moet zijn geregistreerd als gezondheidszorgpsycholoog alvorens hij kan worden ingeschreven in het register van klinisch neuropsychologen, vloeit niet voort uit het Bskn, maar uit de Wet BIG. In artikel 3, eerste lid, van de Wet BIG zijn de basisberoepen genoemd, waarvoor op grond van artikel 14, eerste lid, van de wet specialismen kunnen worden ingesteld. Een specialisme is derhalve altijd verbonden aan een basisberoep. Uit artikel 14, zesde lid, van de Wet BIG, volgt dat een betrokkene alleen kan worden ingeschreven in een specialistenregister, als hij tevens in het register voor het basisberoep als bedoeld in artikel 3 is ingeschreven. De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat [appellante] niet in aanmerking komt voor inschrijving in het register van klinisch neuropsychologen, omdat zij niet is geregistreerd als gezondheidszorgpsycholoog.
De rechtbank is evenzeer terecht niet toegekomen aan een oordeel over hetgeen [appellante] over het Bskn heeft aangevoerd.
2.5. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de bepalingen van het Verdrag betreffende de Europese Unie en van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie inzake het vrije verkeer van personen (VWEU), en de ter uitvoering van deze bepalingen vastgestelde richtlijnen niet kunnen worden toegepast op activiteiten die geen enkel aanknopingspunt hebben met een van de situaties waarop het recht van de Unie ziet en waarvan alle relevante elementen geheel in de interne sfeer van één van de lidstaten liggen. Zij stelt dat de zaak waarover het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJEU) in het door haar aangehaalde arrest van 17 december 2009, C-586/08, Rubino (www.curia.europa.eu), heeft geoordeeld, een zaak van een Italiaanse staatsburger tegen een Italiaans bestuursorgaan betrof. In dat geval heeft het HvJEU wel aan Richtlijn 2005/36/EG getoetst. Voorts stelt [appellante] in dit verband dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op de beroepsgronden inzake Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (Pb L376/36) (hierna: de Dienstenrichtlijn) en Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (PB 2005 L255/22) (hierna: de Richtlijn beroepskwalificaties).
2.6. Diensten met betrekking tot de gezondheidszorg zijn ingevolge artikel 2, tweede lid, aanhef en onder f, van de Dienstenrichtlijn van de werking daarvan uitgesloten, zodat [appellante] zich reeds daarom niet op die richtlijn kan beroepen.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Richtlijn beroepskwalificaties is deze richtlijn van toepassing op alle onderdanen van een lidstaat, met inbegrip van beoefenaren van de vrije beroepen, die in een andere lidstaat dan die waar zij hun beroepskwalificaties hebben verworven, een gereglementeerd beroep willen uitoefenen, hetzij als zelfstandige, hetzij als werknemer. [appellante] heeft haar beroepskwalificatie in Nederland verworven en wil op basis daarvan worden ingeschreven in een Nederlands specialistenregister. De rechtbank heeft derhalve terecht onder verwijzing naar het arrest van 1 april 2008, zaaknr. C-212/06, en de arresten van 27 oktober 1982, zaaknrs. C-35/82 en C-36/82, van het HvJEU overwogen dat in dit geval geen sprake is van grensoverschrijdende activiteiten. Van toepassing van de Richtlijn beroepskwalificaties kan reeds hierom geen sprake zijn. Voorts betrof het door [appellante] genoemde arrest geen vergelijkbaar geval, nu het daarin weliswaar ging om een Italiaans staatsburger die in Italië als wetenschapper werkzaam wilde zijn, maar deze in het bezit was van een beroepskwalificatie die was verworven in Duitsland. Het ter zitting genoemde geval van Van Braeckel is evenmin vergelijkbaar, reeds omdat [appellante], anders dan Van Braeckel, haar beroepskwalificatie niet in België, maar in Nederland heeft verworven.
Gelet op het vorenstaande behoefde de rechtbank niet inhoudelijk in te gaan op hetgeen [appellante] ter zake van de genoemde richtlijnen heeft aangevoerd.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. P. van Dijk en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Roelfsema
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2012