ECLI:NL:RVS:2012:BX3956

Raad van State

Datum uitspraak
8 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201110557/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning en vrijstelling voor dakopbouw in Amsterdam

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 19 augustus 2011 een eerdere weigering van het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum om een bouwvergunning en vrijstelling te verlenen voor het veranderen van de indeling van de vierde verdieping en het realiseren van een dakopbouw op een pand in Amsterdam, heeft vernietigd. Het dagelijks bestuur had op 9 maart 2010 de vergunning geweigerd, en na een aantal besluiten en bezwaarprocedures, werd de zaak uiteindelijk voorgelegd aan de Raad van State. De Raad van State oordeelt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de bouwvergunning van rechtswege was verleend, omdat het dagelijks bestuur niet binnen de wettelijke termijn van twaalf weken had beslist. De Raad stelt vast dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, omdat de bouwhoogte van het pand met de nieuwe dakopbouw zou overschrijden. De rechtbank had de wijziging van het bouwplan niet als ondergeschikt aangemerkt, wat de Raad bevestigt. De Raad van State concludeert dat het dagelijks bestuur de gevraagde ontheffing in redelijkheid heeft kunnen weigeren, maar dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand heeft gelaten. De Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van [appellant] tegen het besluit van 16 mei 2011 alsnog gegrond, waardoor dit besluit voor vernietiging in aanmerking komt.

Uitspraak

201110557/1/A1.
Datum uitspraak: 8 augustus 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 augustus 2011 in zaak nr. 10/6036 in het geding tussen:
[appellant]
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum.
1. Procesverloop
Bij besluit van 9 maart 2010 heeft het dagelijks bestuur [appellant] vrijstelling en bouwvergunning geweigerd voor het veranderen van de indeling van de vierde verdieping en het realiseren van een dakopbouw van het pand op het perceel [locatie] te Amsterdam (hierna: het pand).
Bij besluit van 11 maart 2010 heeft het dagelijks bestuur [appellant] vergunning voor het uitvoeren van sloopwerkzaamheden ten behoeve van de bouwaanvraag geweigerd.
Bij besluit van 2 november 2010 heeft het dagelijks bestuur het door [appellant] tegen de besluiten van 9 maart 2010 en 11 maart 2010 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 16 mei 2011 heeft het dagelijks bestuur de aanvraag van [appellant] om vergunning voor het uitvoeren van sloopwerkzaamheden ten behoeve van de bouwaanvraag, onder aanpassing van de motivering, opnieuw geweigerd.
Bij uitspraak van 19 augustus 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] tegen het besluit van 2 november 2010 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 september 2011, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben [belanghebbende A], [belanghebbende B] en [belanghebbende C] (hierna tezamen en in enkelvoud: [belanghebbende]) een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 april 2012, waar [appellant] en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. R.M.P. Clarijs, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door [belanghebbende A] als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan ziet op het vervangen van de dakopbouw.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat van rechtswege bouwvergunning is verleend voor het bouwplan. Hij voert daartoe aan dat het dagelijks bestuur niet binnen twaalf weken na ontvangst van de aanvraag om bouwvergunning een beslissing omtrent die aanvraag heeft genomen als bedoeld in artikel 46, eerste lid, van de Woningwet.
2.3. Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet, zoals die wet luidde ten tijde van belang, (hierna: de Woningwet), mag de reguliere bouwvergunning slechts en moet deze worden geweigerd indien het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 46, eerste lid, aanhef en onder b, beslissen burgemeester en wethouders omtrent een aanvraag om een reguliere bouwvergunning binnen twaalf weken na ontvangst van de aanvraag.
Ingevolge het derde lid is het eerste lid niet van toepassing, indien de in artikel 44, eerste lid, onderdeel c bedoelde situatie zich voordoet.
Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Weesperbuurt" rust op het perceel de bestemming "Gemengde Doeleinden".
Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn de aldus aangewezen gronden bestemd voor woningen, behalve daar waar op de plankaart de aanduiding "woningen niet toegestaan" voorkomt.
Ingevolge artikel 3, derde lid, onder i, bedraagt de bouwhoogte van gebouwen ten hoogste de op de plankaart aangegeven bouwhoogte, dan wel de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande grotere bouwhoogte.
Ingevolge artikel 3, derde lid, onder k, bedraagt, in afwijking van het bepaalde in lid 3, onder i, de bouwhoogte van panden, die op de waarderingskaart zijn aangeduid als 'orde 1' of 'orde 2', ten hoogste de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande bouwhoogte.
Ingevolge artikel 3, derde lid, onder l, dient de bovenste bouwlaag van een gebouw vanaf de maximale goothoogte als bedoeld in lid 3, onder h of j binnen een hellingshoek van ten hoogste 60 graden, bemeten vanaf de zijgevels of vanaf de voor- en achtergevel, te worden gebouwd. Het dak mag worden voorzien van een groen dak of sedumdak, indien het daartoe geschikt is.
2.3.1. De bouwhoogte van het pand bedroeg ten tijde van de terinzagelegging van het bestemmingsplan 15,85 m. Ingevolge artikel 3, derde lid, onder k, van de planvoorschriften mag de bouwhoogte van het pand ten hoogste 15,85 m bedragen. Door de realisering van het bouwplan zou het pand een hoogte hebben van 18,80 m, hetgeen in strijd is met voormeld planvoorschrift. Voorts is de bovenste bouwlaag van het gebouw niet binnen een hellingshoek van ten hoogste 60° gebouwd als bedoeld in artikel 3, derde lid, onder l, van de planvoorschriften. Het bouwplan is daarmee in strijd. Gelet hierop en op artikel 46, derde lid, van de Woningwet, is de maximale termijn als vermeld in artikel 46, eerste lid, aanhef en onder b, niet van toepassing. Er doet zich reeds daarom geen situatie voor waarbij van rechtswege bouwvergunning voor het bouwplan is verleend. Het betoog faalt.
2.4. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de door hem in maart 2009 ingediende bouwtekeningen een ondergeschikte wijziging van het bouwplan betreffen, zodat deze wijziging in de ontheffingsprocedure had moeten worden betrokken.
2.4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 21 maart 2012 in zaak nrs.
201108983/1/A1 en 201108984/1/A1), dient de vraag of sprake is van een wijziging van ondergeschikte aard, per geval te worden beantwoord.
De in maart 2009 ingediende bouwtekeningen, voorzien in een verandering van de uiterlijke verschijningsvorm van het bouwplan. Zo vervalt de dakopbouw aan de achterkant van het pand en wordt op het achterste gedeelte ervan een dakterras gerealiseerd in plaats van in het midden. De rechtbank heeft deze wijziging zowel op zichzelf beschouwd als afgezet tegen het totale bouwplan terecht niet van ondergeschikte aard aangemerkt. De rechtbank heeft derhalve met juistheid geen grond gevonden voor het oordeel dat de in maart 2009 ingediende bouwtekeningen in de procedure hadden moeten worden betrokken.
2.5. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het dagelijks bestuur de gevraagde ontheffing in redelijkheid niet heeft kunnen weigeren.
2.5.1. Het dagelijks bestuur heeft zich op het standpunt gesteld dat het bouwplan een aantasting van het daklandschap in de binnenstad ten gevolge heeft. Het dagelijks bestuur heeft daarbij van belang geacht dat het pand aan de achterzijde wordt opgehoogd met een dakopbouw. Als gevolg daarvan wordt het pand aan de achterzijde hoger dan aan de voorzijde, hetgeen a-typisch is voor de beëindiging van gebouwen in de binnenstad, aldus het dagelijks bestuur. Dit standpunt heeft de rechtbank terecht niet onredelijk geacht. De stelling van [appellant] dat soortgelijke dakterrassen en ongelijke kappen veel voorkomen in de binnenstad, leidt niet tot een ander oordeel, reeds omdat hij deze stelling onvoldoende met gegevens of bescheiden heeft gestaafd. De eerst ter zitting door hem genoemde gevallen die met dit bouwplan vergelijkbaar zouden zijn, dienen wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing te worden gelaten. Niet valt in te zien dat [appellant] die gevallen niet eerder in hoger beroep naar voren had kunnen brengen. Door dat na te laten heeft hij het dagelijks bestuur de gelegenheid ontnomen hierop te reageren.
Voorts kan de stelling van [appellant], dat onduidelijk is welk gewicht het dagelijks bestuur heeft toegekend aan het verschil in hoogte tussen de voor- en achterkant van het dak, de verlening van een monumentenvergunning het dagelijks bestuur ertoe had moeten brengen een andere afweging te maken en hij bereid is de achterzijde van de dakopbouw te verlagen, niet leiden tot het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het dagelijks bestuur de gevraagde ontheffing in redelijkheid heeft kunnen weigeren.
2.5.2. Nu het dagelijks bestuur de gevraagde ontheffing in redelijkheid heeft kunnen weigeren, wordt niet toegekomen aan de beoordeling van de hoger beroepsgrond van [appellant], dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de adviezen van de Commissie voor Welstand en Monumenten (hierna: de welstandscommissie) van 19 november 2008 en 31 mei 2010 zodanige gebreken vertonen dat het dagelijks bestuur deze niet aan zijn oordeel over de welstand ten grondslag heeft mogen leggen.
2.6. [appellant] betoogt ten slotte dat de rechtbank ten onrechte aanleiding heeft gezien om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
2.6.1. Het dagelijks bestuur heeft bij besluit van 16 mei 2011 de weigering om aan [appellant] sloopvergunning te verlenen gehandhaafd, aangezien voor het gedeelte van het bouwplan ten behoeve waarvan de sloopwerkzaamheden zouden moeten worden uitgevoerd, geen bouwvergunning is verleend waardoor niet is gewaarborgd dat daarvoor in de plaats nieuwe bebouwing zal worden gerealiseerd. De rechtbank heeft in de omstandigheid dat deze gewijzigde motivering niet door [appellant] wordt bestreden ten onrechte aanleiding gezien om de rechtsgevolgen van het besluit van 2 november 2010 in stand te laten. Aangezien bij het besluit van 16 mei 2011 niet aan de bezwaren van [appellant] is tegemoet gekomen, had de rechtbank het beroep van [appellant] tegen het besluit van 2 november 2010 mede als beroep tegen het besluit van 16 mei 2011 moeten aanmerken. De rechtbank heeft verzuimd om dit besluit met toepassing van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht bij onderhavige procedure te betrekken. Gelet hierop zal de Afdeling de rechtmatigheid van het besluit van 16 mei 2011 alsnog beoordelen.
2.6.2. Een sloopvergunning kan alleen worden geweigerd, indien zich één van de in artikel 8.1.6. van de Bouwverordening van Amsterdam genoemde weigeringsgronden voordoet. De motivering die aan het besluit van 16 mei 2012 ten grondslag is gelegd vindt geen grondslag in een van de in artikel 8.1.6 van de bouwverordening neergelegde weigeringsgronden. Dit betekent dat het besluit van 16 mei 2011 in strijd is met dat artikel. Dat in het stadsdeel Centrum volgens vaste bestuurspraktijk een aanvraag om sloopvergunning wordt geweigerd, zolang het tot stand komen van nieuwe bebouwing op het perceel niet is gewaarborgd, geeft geen grond voor een ander oordeel. Gelet hierop komt dat besluit voor vernietiging in aanmerking. Het betoog van [appellant] slaagt.
2.7. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het besluit van 2 november 2010 in stand zijn gelaten. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellant] tegen het besluit van 16 mei 2011 alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 augustus 2011 in zaak nr. 10/6036, voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het besluit van 2 november 2010, kenmerk MIK/BJZ 98-10-0085, in stand zijn gelaten.;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum van 16 mei 2011, kenmerk BWT 20-08-0512.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. van Leeuwen, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Van Leeuwen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2012
543.