201109982/1/A2.
Datum uitspraak: 8 augustus 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 3 augustus 2011 in zaak nr. 11/661 in het geding tussen:
de Belastingdienst/Toeslagen.
Bij besluit van 2 december 2009 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellante] toegekende voorschot huurtoeslag over 2007 definitief berekend en vastgesteld op een bedrag van € 51,00 alsmede een bedrag van € 1.981,00 aan ten onrechte betaalde voorschotten van [appellante] teruggevorderd.
Bij brief van 6 juli 2010 heeft de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellante] medegedeeld dat er geen feiten zijn op grond waarvan het besluit van 2 december 2009 wordt herzien.
Bij brief van 18 februari 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellante] meegedeeld dat het door haar gemaakte bezwaar ongegrond is.
Bij uitspraak van 3 augustus 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 september 2011, hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Nadat partijen bij brieven van 24 november en 5 december 2011 daartoe toestemming als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) hebben verleend, heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
2.1. Ingevolge artikel 1a van de Wet op de huurtoeslag (hierna: de Wht) is op procedures ingevolge die wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), met uitzondering van artikel 6, eerste en tweede lid, van toepassing.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is het recht op en de hoogte van de huurtoeslag afhankelijk van de draagkracht, waaronder begrepen het vermogen, van de huurder, diens partner en de medebewoner.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Awir, zoals die wet luidde ten tijde hier van belang, wordt ter bepaling van de draagkracht voor de toepassing van een inkomensafhankelijke regeling het toetsingsinkomen, bedoeld in artikel 8, van de belanghebbende en dat van zijn partner in aanmerking genomen.
Ingevolge het tweede lid van dat artikel wordt indien in een inkomensafhankelijke regeling is bepaald dat naast de draagkracht van de belanghebbende en diens partner ook de draagkracht van medebewoners van belang is voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van een tegemoetkoming, mede het toetsingsinkomen van de medebewoners in aanmerking genomen.
2.2. Aan het besluit van 2 december 2009 heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat uit de definitieve berekening blijkt dat [appellante], gelet op haar toetsingsinkomen en dat van haar medebewoner, recht heeft op een huurtoeslag over 2007 van € 51,00.
Bij brief van 6 juli 2010 heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich in reactie op het daartegen gerichte bezwaar van 9 december 2009 op het standpunt gesteld dat geen feiten over het desbetreffende jaar naar voren zijn gekomen die kunnen leiden tot herziening van dat besluit.
2.3. Anders dan [appellante] betoogt, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen bij de brief van 6 juli 2010 heeft beslist op het bezwaar van [appellante]. De Belastingdienst/Toeslagen heeft in die brief aan [appellante] meegedeeld dat geen feiten van het betreffende berekeningsjaar naar voren zijn gekomen op basis waarvan het besluit van 2 december 2009 kan worden herzien. Die mededeling is gericht op rechtsgevolg. Het moet er voor worden gehouden dat de Belastingdienst/Toeslagen aldus het bezwaar van [appellante] ongegrond heeft verklaard. Dat de Belastingdienst/Toeslagen daarbij geen rechtsmiddelenclausule heeft vermeld, maakt niet dat de brief geen besluit op bezwaar is.
De rechtbank heeft evenzeer terecht geoordeeld dat de brief van 18 februari 2011 een herhaling betreft van hetgeen in het besluit van 6 juli 2010 aan [appellante] is meegedeeld en derhalve niet is gericht op enig rechtsgevolg.
2.4. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het besluit voor vernietiging in aanmerking komt omdat de Belastingdienst/Toeslagen te laat heeft beslist op haar bezwaar, haar niet heeft gehoord en de Belastingdienst/Toeslagen onzorgvuldig jegens haar heeft gehandeld.
2.4.1. De in artikel 7:10 van de Awb opgenomen termijn voor het nemen van een besluit op bezwaar, is een termijn van orde. Overschrijding van deze termijn betekent niet dat het besluit van 6 juli 2010 reeds op die grond voor vernietiging in aanmerking komt.
2.4.2. Van horen mag op de voet van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb worden afgezien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. De bepalingen van de Wet op de huurtoeslag en de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen zijn van dwingend recht. [appellante] heeft niet gesteld dat de Belastingdienst/Toeslagen van onjuiste gegevens is uitgegaan bij het vaststellen van de huurtoeslag over 2007. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat redelijkerwijs geen twijfel mogelijk was dat het bezwaar niet kon leiden tot een andersluidend besluit, zodat hij van horen heeft kunnen afzien.
2.4.3. Dat in het besluit van 6 juli 2010 een rechtsmiddelenclausule ontbreekt, leidt evenmin tot vernietiging daarvan. Niet is gebleken dat [appellante] daardoor is geschaad in haar processuele belangen, nu de rechtbank haar heeft ontvangen in haar beroep daartegen.
2.4.4. Hetgeen [appellante] voor het overige heeft aangevoerd, ziet op feitelijk handelen van de Belastingdienst/Toeslagen en kan niet tot het oordeel leiden dat het besluit van 6 juli 2010 onrechtmatig is.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2012