ECLI:NL:RVS:2012:BX3914

Raad van State

Datum uitspraak
8 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201111077/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om vergoeding van planschade door college van burgemeester en wethouders van Ouder-Amstel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 6 september 2011, waarin het beroep van [appellant] tegen de afwijzing van zijn verzoek om vergoeding van planschade door het college van burgemeester en wethouders van Ouder-Amstel gegrond werd verklaard. De rechtbank vernietigde het besluit van het college van 18 augustus 2010, maar liet de rechtsgevolgen daarvan in stand. Het college had het verzoek om planschade afgewezen op basis van adviezen van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ) en het Kenniscentrum voor Overheid en Bestuur. De rechtbank oordeelde dat het college in strijd met de Algemene wet bestuursrecht had gehandeld door [appellant] niet in de gelegenheid te stellen om te reageren op deze adviezen voordat het besluit werd genomen.

In hoger beroep heeft [appellant] zijn eerdere gronden herhaald, maar geen nieuwe argumenten aangedragen die de conclusie van de rechtbank zouden kunnen ondermijnen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 17 juli 2012 behandeld. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het college voldoende had gemotiveerd waarom het verzoek om planschade niet kon worden ingewilligd. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij het hoger beroep ongegrond werd verklaard.

De uitspraak van de Raad van State benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming door bestuursorganen en de noodzaak om belanghebbenden de gelegenheid te geven om te reageren op relevante adviezen. De beslissing van de Afdeling om de uitspraak van de rechtbank te bevestigen, betekent dat de afwijzing van het verzoek om planschade in stand blijft, en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201111077/1/A2.
Datum uitspraak: 8 augustus 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Ouderkerk aan de Amstel,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 6 september 2011 in zaak nr. 10/4753 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Ouder-Amstel.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 juli 2009 heeft het college een verzoek van [appellant] om vergoeding van planschade afgewezen.
Bij besluit van 18 augustus 2010 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 september 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen ervan in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 oktober 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 15 november 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juli 2012, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. drs. M.L.M. Frantzen, advocaat te Ouderkerk aan de Amstel, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.C.J. van Gilz en E.J. van den Kerkhoff, beiden werkzaam bij de gemeente, vergezeld door mr. A. Ballafkih, werkzaam het Kenniscentrum voor Overheid en Bestuur (hierna: het Kenniscentrum), zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 49, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), zoals die bepaling tot 1 juli 2008 luidde, kennen burgemeester en wethouders een belanghebbende op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe, voor zover blijkt dat hij ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan of een besluit omtrent vrijstelling, bedoeld in de artikelen 17 of 19, schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd.
2.2. Voor de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding op de voet van artikel 49 van de WRO dient te worden onderzocht of de verzoeker als gevolg van de desbetreffende wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient de planologische maatregel waarvan gesteld wordt dat deze schade heeft veroorzaakt, te worden vergeleken met het voordien geldende planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van deze regimes maximaal kan, onderscheidenlijk kon worden gerealiseerd, ongeacht of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Slechts indien realisering van de maximale mogelijkheden met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten, kan daarin aanleiding worden gevonden om te oordelen dat van dit uitgangspunt afgeweken moet worden.
2.3. [appellant] is eigenaar van het perceel met opstallen aan de [locatie] te Ouderkerk aan de Amstel (hierna: de onroerende zaak). Aan het verzoek om vergoeding van planschade heeft hij ten grondslag gelegd dat het vaststellen van het bestemmingsplan 'Ouderkerkerplas e.o.' (hierna: het nieuwe bestemmingsplan) en het verlenen van een vrijstelling, als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO, tot inkomstenderving en tot vermindering van de waarde van de onroerende zaak hebben geleid.
2.4. Het college heeft het verzoek om vergoeding van planschade voor advies voorgelegd aan de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: de SAOZ). In haar definitieve advies heeft de SAOZ uiteengezet dat, samengevat weergegeven, de planologische maatregelen niet tot planologisch nadeel voor [appellant] hebben geleid. Het college heeft dit advies aan het besluit van 14 juli 2009 ten grondslag gelegd.
Naar aanleiding van het daartegen gemaakte bezwaar heeft het college wat betreft de planologische gevolgen van het nieuwe bestemmingsplan nader advies aan het Kenniscentrum gevraagd. In een advies van 8 juli 2010 heeft het Kenniscentrum uiteengezet dat het nieuwe bestemmingsplan weliswaar tot een planologisch nadeel voor [appellant] heeft geleid, maar dat dit nadeel niet tegen het voordeel van het nieuwe bestemmingsplan opweegt, zodat het nieuwe bestemmingsplan niet tot schade in de vorm van waardevermindering van de onroerende zaak heeft geleid. Volgens het Kenniscentrum is de waarde van de onroerende zaak op 6 november 2002, zijnde de dag van inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan (hierna: de peildatum), van € 750.000,00 naar € 900.000,00 gestegen. Naar aanleiding van dit advies heeft het college aan J.H. Brockhoff (hierna: Brockhoff), makelaar in en taxateur van onroerende goederen te Amstelveen, gevraagd een taxatierapport op te stellen. Volgens het taxatierapport van Brockhoff van 29 juli 2010 is de waarde van de onroerende zaak op de peildatum van € 700.000,00 naar € 1.025.000,00 gestegen. Het college heeft het advies van het Kenniscentrum en het taxatierapport van Brockhoff aan het besluit van 18 augustus 2010 ten grondslag gelegd.
2.5. De rechtbank heeft overwogen dat het college in strijd met het bepaalde in artikel 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft gehandeld, door [appellant] niet in de gelegenheid te stellen om voorafgaand aan het nemen van het besluit van 18 augustus 2010 te reageren op het advies van het Kenniscentrum en het taxatierapport van Brockhoff. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het besluit van 18 augustus 2010 vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand gelaten, omdat [appellant] in beroep alsnog inhoudelijk op de bevindingen van het Kenniscentrum en Brockhoff heeft kunnen reageren en het college met de adviezen van de SAOZ en het Kenniscentrum en het taxatierapport van Brockhoff naar haar oordeel voldoende heeft onderzocht en deugdelijk heeft gemotiveerd waarom het verzoek om vergoeding van planschade niet kan worden ingewilligd.
2.5.1. [appellant] verwijst in zijn hogerberoepschrift naar de gronden en argumenten die hij eerder in de procedure heeft aangevoerd. De rechtbank is in de overwegingen van de uitspraak van 6 september 2011 op die gronden en argumenten ingegaan. In het hogerberoepschrift zijn geen redenen aangevoerd waarom de daaraan door de rechtbank gewijde overwegingen onjuist of onvolledig zouden zijn. Dat [appellant], die geen deskundigenrapport heeft overgelegd om de conclusie van het advies van het Kenniscentrum van 8 juli 2010 gemotiveerd te weerspreken, het met die conclusie niet eens is en ter zitting van de Afdeling kritische kanttekeningen bij verschillende onderdelen van dat advies heeft geplaatst, leidt niet tot een ander oordeel. Daarbij is van belang dat die kanttekeningen geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van de conclusie in het advies van het Kenniscentrum opleveren en dat die conclusie steun vindt in het taxatierapport van Brockhoff van 29 juli 2010. Derhalve bestaat geen aanleiding voor vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Hazen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2012
452.