201110590/1/A3.
Datum uitspraak: 8 augustus 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 15 augustus 2011 in zaak nr. 11/1237 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht.
Bij besluit van 19 oktober 2010 heeft het college bestuursdwang toegepast en het voertuig van [appellant] met kentekennummer […] weggesleept uit de Archimedeslaan te Utrecht. Voorts is aan [appellant] medegedeeld dat de kosten in verband met het wegslepen en bewaren van het voertuig voor zijn rekening komen.
Bij besluit van 3 maart 2010 (lees: 2011) heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 augustus 2011, verzonden op 17 augustus 2011, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 september 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 26 oktober 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 juli 2012, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door mr. E.M. Bouma, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang.
Ingevolge het tweede lid wordt de bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang uitgeoefend door het college, indien de last dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.
Ingevolge artikel 170, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de Wvw 1994) behoort tot de bevoegdheid van burgemeester en wethouders tot oplegging van een last onder bestuursdwang als bedoeld in artikel 125 van de Gemeentewet, de bevoegdheid tot het overbrengen en in bewaring stellen van een op een weg staand voertuig, indien met het voertuig een bij of krachtens deze wet vastgesteld voorschrift wordt overtreden en bovendien verwijdering van het voertuig noodzakelijk is in verband met het vrijhouden van aangewezen weggedeelten en wegen.
Ingevolge artikel 173, eerste lid, aanhef en onder a, worden bij algemene maatregel van bestuur de soorten van de in artikel 170, eerste lid, onderdeel c, bedoelde weggedeelten en wegen aangewezen.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder b, worden bij gemeentelijke verordening nadere regels gesteld betreffende de berekening van de kosten, verbonden aan de oplegging van een last onder bestuursdwang.
Ingevolge die aanhef en onder c, worden bij gemeentelijke verordening nadere regels gesteld betreffende de aanwijzing van de weggedeelten en wegen, voor de bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang, bedoeld in artikel 170, eerste lid, onderdeel c.
Ingevolge artikel 62 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: het RVV 1990) zijn weggebruikers verplicht gevolg te geven aan de verkeerstekens die een gebod of verbod inhouden.
Ingevolge artikel 2, aanhef en onder a, van het Besluit wegslepen van voertuigen (hierna: het Besluit), voor zover thans van belang, zijn de soorten van wegen en weggedeelten, bedoeld in artikel 173, eerste lid, onderdeel a, van de Wvw 1994, wegen en weggedeelten waar door middel van bord E1 van bijlage 1 bij het RVV 1990 wordt aangegeven dat het verboden is te parkeren.
Ingevolge artikel 2 van de Wegsleepverordening gemeente Utrecht 2009 (hierna: de Wegsleepverordening) worden als wegen en weggedeelten, bedoeld in artikel 170, eerste lid, onder c, van de Wvw 1994 alle wegen en weggedeelten binnen de gemeente aangewezen voor zover deze behoren tot een van de in artikel 2 van het Besluit bedoelde soorten van wegen en weggedeelten.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, voor zover thans van belang, bedraagt het tarief voor het overbrengen en bewaren € 345,00 voor zover het voertuig binnen 24 uur wordt overgedragen aan de eigenaar of de door hem schriftelijk gemachtigde.
2.2. Het college heeft het voertuig doen verwijderen omdat het zich bevond op een weggedeelte in Utrecht waar met verkeersbord E1 van bijlage 1 bij het RVV 1990 is aangeduid dat het aldaar verboden is te parkeren. In het besluit van 3 maart 2011 heeft het college zich op het standpunt gesteld dat door het voertuig van [appellant] ter plaatse hinder werd veroorzaakt, omdat het in een bocht stond geparkeerd waardoor bussen niet konden passeren. Derhalve was het wegslepen noodzakelijk in verband met het vrijhouden van aangewezen wegen en weggedeelten, aldus het college.
2.3. [appellant] betoogt allereerst dat de rechtbank heeft miskend dat hij niet kon weten dat zijn voertuig zich op het grondgebied van de gemeente Utrecht bevond, omdat de gemeentegrenzen niet duidelijk zijn weergegeven. Hierdoor was het voor hem onduidelijk dat op de Archimedeslaan de Wegsleepverordening van kracht was. Van hem kan niet worden verwacht dat hij altijd nagaat op welk grondgebied hij zijn voertuig parkeert en welke regeling daar van kracht is, aldus [appellant].
2.3.1. Niet in geschil is dat het voertuig van [appellant] zich voorafgaand aan de verwijdering op een weggedeelte in Utrecht bevond waar door middel van verkeersborden E1, als bedoeld in bijlage 1 bij het RVV 1990, was aangeduid dat het aldaar verboden is te parkeren. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 13 mei 2009 in zaak nr.
200808359/1/H3), geldt als uitgangspunt dat elke verkeersdeelnemer zich ervan dient te vergewissen wat de ter plaatse geldende verkeersregels zijn en dat, voor zover hem dat niet direct kenbaar is, hij nader dient te bezien wat op een zich ter plaatse bevindend verkeersbord is aangegeven. Dat [appellant] niet wist dat hij zich op het grondgebied van de gemeente Utrecht bevond en dat de Wegsleepverordening van kracht was, dient derhalve voor zijn rekening te blijven. Bovendien kon uit het verkeersbord E1 reeds worden opgemaakt dat het [appellant] niet was toegestaan zijn voertuig aldaar te parkeren. De rechtbank heeft terecht geen grond gezien voor een ander oordeel.
2.4. Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het wegslepen van zijn voertuig noodzakelijk was in de zin van artikel 170, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wvw 1994. Hij voert hiertoe aan dat bestuursdwang slechts met grote terughoudendheid dient te worden toegepast en alleen in situaties waarin het achterwege laten daarvan grote negatieve gevolgen zou hebben. Een dergelijke situatie deed zich in dit geval niet voor. Bovendien reed de betreffende bus buiten dienst en is in het proces-verbaal van 10 december 2010 ten onrechte opgenomen dat door de Archimedeslaan dagelijks ongeveer 50 lijnbussen rijden, aldus [appellant].
2.4.1. Uit het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 10 december 2010 volgt dat een bus zich in een bocht op de Archimedeslaan tussen de geparkeerde voertuigen, waaronder dat van [appellant], had klemgereden. Voorts volgt daaruit dat de buschauffeur aan de verbalisant te kennen had gegeven dat hij niet vooruit of achteruit kon rijden, zonder schade toe te brengen aan de geparkeerde voertuigen. Ten slotte volgt uit het proces-verbaal dat de verbalisant zag dat het probleem kon worden opgelost door verwijdering van het voertuig van [appellant]. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd biedt geen steun voor de opvatting dat de aldus vermelde feiten en omstandigheden onjuist zijn. Gelet hierop heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat het college het wegslepen van het voertuig van [appellant] noodzakelijk mocht achten in verband met het vrijhouden van aangewezen weggedeelten en wegen. Dat de betreffende bus buiten dienst zou hebben gereden en in het proces-verbaal ten onrechte zou zijn opgenomen dat door de Archimedeslaan dagelijks ongeveer 50 lijnbussen rijden, doet er niet aan af dat het wegslepen van het voertuig van [appellant] in de gegeven situatie noodzakelijk was.
2.5. Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat het besluit van 3 maart 2011 in strijd is met het vertrouwensbeginsel. Hij voert hiertoe aan dat in de zes maanden voorafgaand aan het wegslepen van zijn voertuig op de Archimedeslaan niet werd gehandhaafd.
2.5.1. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat het college een gerechtvaardigd vertrouwen op het uitblijven van bestuurlijke handhaving heeft opgewekt. De bevoegdheid van een bestuursorgaan om, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift, handhavend op te treden, gaat niet door tijdsverloop verloren. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat het besluit van 3 maart 2011 niet in strijd met het vertrouwensbeginsel is genomen.
2.6. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat het college het aan hem in rekening gebrachte bedrag voor het doen verwijderen van het voertuig had moeten matigen. Hij voert hiertoe aan dat de slechte afhandeling door de politie hiertoe aanleiding gaf.
2.6.1. Ook dit betoog faalt. Het aan [appellant] in rekening gebrachte bedrag voor het overbrengen van het voertuig naar de bewaarplaats is gelijk aan het in artikel 5, eerste lid, van de Wegsleepverordening vermelde bedrag. Niet aannemelijk is dat dit bedrag meer omvat dan de kosten die daadwerkelijk zijn verbonden aan het verwijderen van het voertuig. De rechtbank heeft terecht in de door [appellant] aangevoerde omstandigheid geen grond gezien voor het oordeel dat het college dit bedrag diende te matigen.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. De Vries
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2012