201113329/1/A2.
Datum uitspraak: 8 augustus 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 16 november 2011 in zaak nr. 11/33 in het geding tussen:
de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.
Bij besluit van 16 maart 2010 heeft de staatssecretaris het verzoek van [appellant] om een tweetal beschikkingen, die beide een terugvordering naar aanleiding van een gewijzigde subsidievaststelling inhouden, te herzien afgewezen.
Bij besluit van 8 december 2010 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 november 2011, verzonden op 17 november 2011, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 december 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 23 januari 2012.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juli 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.J.J. de Rooij, advocaat te Amsterdam, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. M. Wellenberg, werkzaam bij het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, zijn verschenen.
2.1. Bij besluiten van 29 januari en 1 februari 2002 heeft de staatssecretaris subsidie verstrekt aan [appellant] in het kader van de Regeling beëindiging veehouderijtakken. Bij afzonderlijke besluiten van 6 juni 2006, met kenmerk RBV/DV/MM onderscheidenlijk RBV/DV/MM2 heeft de staatssecretaris deze subsidieverstrekkingen gewijzigd, en een tweetal bedragen van respectievelijk € 141.783,63 en € 283.051,76, vermeerderd met de wettelijke rente, teruggevorderd.
Bij afzonderlijke besluiten van 29 juni 2007 heeft de staatssecretaris het tegen het besluit van 6 juni 2006, met kenmerk RBV/DV/MM, gemaakte bezwaar ongegrond, en het tegen het besluit van 6 juni 2006, met kenmerk RBV/DV/MM2, gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard. De staatssecretaris heeft het terug te vorderen bedrag inzake het besluit van 6 juni 2006, met kenmerk RBV/DV/MM2, herzien, en vastgesteld op € 65.895,90, vermeerderd met de wettelijke rente. Deze gewijzigde subsidieverstrekkingen en de daarmee gemoeide terugvorderingen zijn door de uitspraken van de Afdeling van 31 december 2008 (zaaknrs.
200801594/1/H2respectievelijk
200801592/1/H2) in rechte onaantastbaar geworden.
2.2. De staatssecretaris heeft geweigerd om van de besluiten van 6 juni 2006 en 29 juni 2007 terug te komen, op grond van de overweging dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die daartoe noopten. Van enige toezegging door een daartoe bevoegde ambtenaar is niet gebleken, zodat [appellant] geen beroep op het vertrouwensbeginsel toekomt, aldus de staatssecretaris.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat artikel 4:6, tweede lid, van de Awb niet van toepassing is, omdat zijn verzoek om herziening niet als een herhaalde aanvraag kan worden aangemerkt. Hij betoogt in dat verband dat de staatssecretaris een ruimere discretionaire bevoegdheid toekomt en dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de door de staatssecretaris gemaakte afweging te beperkt is geweest. De economische crisis en de strengere milieuwetgeving zijn veranderde omstandigheden die ten onrechte buiten die afweging zijn gehouden, aldus [appellant].
2.3.1. Uit de jurisprudentie van de Afdeling (uitspraak van 6 maart 2008 in zaak nr.
200706839/1) vloeit voort dat, indien een bestuursorgaan na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking neemt, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Dit uitgangspunt geldt niet alleen voor besluiten genomen naar aanleiding van een nieuwe aanvraag, maar ook voor besluiten op een verzoek om terug te komen van een al dan niet op aanvraag genomen besluit (uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2005 in zaak nr.
200406320/1). Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kan de bestuursrechter dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen toetsen.
Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan doen zich niettemin geen feiten of omstandigheden voor die een - hernieuwde - toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
2.3.2. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de brief van 16 april 2009, waarbij [appellant] om herziening van de besluiten van 6 juni 2006 en 29 juni 2007 heeft verzocht, geen herhaalde aanvraag is. De staatssecretaris heeft deze besluiten niet op aanvraag van [appellant] maar ambtshalve genomen. Dit betekent dat artikel 4:6, tweede lid, van de Awb, weliswaar in zoverre niet rechtstreeks van toepassing is, maar zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, dient de bestuursrechter ook bij een verzoek om terug te komen van een eerdere ambtshalve genomen besluit direct in de vraag te treden of aan het verzoek nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de gestelde verslechterde financiële positie van [appellant] als gevolg de economische crisis en de gewijzigde milieuwetgeving geen gewijzigde omstandigheden zijn als hiervoor bedoeld. De wijziging van milieuwetgeving na het besluit van 29 juni 2007, was voorzienbaar, zodat reeds daarom niet de betekenis toekomt die [appellant] daaraan gehecht wil zien. Voorts dienen de gevolgen van de economische crisis voor risico van [appellant] te blijven.
2.4. [appellant] betoogt tevergeefs dat hem een beroep op het vertrouwensbeginsel toekomt. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat van enige rechtens relevante toezegging niet is gebleken, nu [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat een bevoegde ambtenaar uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven dat van terugvordering zou worden afgezien. Reeds hierom faalt het betoog.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2012