201200967/1/A1.
Datum uitspraak: 8 augustus 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Utrecht,
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 15 december 2011 in zaak nr. 11/2612 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht.
Bij besluit van 28 maart 2011 heeft het college geweigerd aan [appellant] een omgevingsvergunning te verlenen voor het perceel [locatie] te Utrecht (hierna: het perceel).
Bij besluit van 8 juli 2011 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 december 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 januari 2012, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 20 februari 2012.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 juli 2012, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door mr. H.P. de Keijzer, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. In het gebouw op het perceel zijn twee woningen aanwezig. Eén woning beslaat de begane grond met een daarbij behorende tweelaagse aanbouw. De woning van [appellant] beslaat de eerste en tweede verdieping van het gebouw. Het bouwplan voorziet in het aan de achterkant uitbouwen van de eerste en tweede verdieping van het gebouw en het realiseren van een extra bouwlaag met dakterras.
2.2. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Ingevolge het eerste lid, aanhef en onder c, voor zover thans van belang, is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, voor zover thans van belang, wordt, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan.
Ingevolge het tweede lid wordt in gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten aanzien van het aan de achterkant uitbouwen van de eerste en tweede verdieping ten onrechte heeft overwogen dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Hij voert hiertoe aan dat de achtergevel van de aanbouw bepalend is voor de bestaande bouwdiepte als bedoeld in artikel 5, lid B, onder 1, sub e, van de planvoorschriften.
2.3.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Wilhelminapark e.o., eerste herziening" rust op het perceel de bestemming "Woondoeleinden, W".
Ingevolge artikel 2, voor zover hier van belang, wordt in dit plan verstaan onder:
- hoofdgebouw: een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;
-bijzondere bouwlaag: een ten opzichte van de voorgevel terugliggende bouwlaag.
1. bij bouwwerken: bestaand ten tijde van de ter inzage legging van het bestemmingsplan als ontwerp;
2. bij gebruik: bestaand ten tijde van het van kracht worden van de betreffende gebruiksbepaling.
Ingevolge artikel 3, lid B, dient bij de toepassing van breedte, diepte, lengte van een gebouw te worden gemeten tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de gemeenschappelijke scheidsmuren).
Ingevolge artikel 5, lid B, onder 1, voor zover hier van belang, gelden de volgende bebouwingsbepalingen ten aanzien van hoofdgebouwen:
e. De diepte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan de bestaande bouwdiepte;
m. Op een hoofdgebouw mag een bijzondere bouwlaag worden opgericht, mits deze bijzondere bouwlaag ten opzichte van de straatzijde(n) is teruggelegen, met dien verstande dat de bijzondere bouwlaag de denkbeeldige lijn, met een helling van maximaal 60 graden tussen de bovenkant van de naar de weg gekeerde gevel en de bovenkant van het terugliggende deel van de bijzondere bouwlaag, niet overschrijdt;
n. De oppervlakte van een bijzondere bouwlaag mag niet meer dan 50 procent bedragen van de oppervlakte van het hoofdgebouw, met een maximum van 40 m2.
2.3.2. Niet in geschil is dat het bouwplan, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, dient te worden aangemerkt als een uitbreiding van het hoofdgebouw bestaande uit een begane grondlaag met een daarbij behorende tweelaagse aanbouw en een eerste en tweede verdieping, omdat na uitvoering van het bouwplan het één omvangrijk hoofdgebouw betreft. Derhalve heeft het college terecht beoordeeld of het bouwplan in strijd is met de in artikel 5, lid B, onder 1, sub e, van de planvoorschriften voorgeschreven bouwdiepte. Voor de beantwoording van de vraag of het bouwplan de bestaande bouwdiepte van het hoofdgebouw op het perceel overschrijdt, is, gelet op artikel 2 van de planvoorschriften, van belang welke bebouwing als hoofdgebouw ten tijde van de ter inzage legging van het bestemmingsplan als ontwerp op 19 juni 2008 aanwezig was. Nu vast staat dat op 19 juni 2008 op het perceel de tweelaagse aanbouw op de begane grond reeds aanwezig was en dit onderdeel uitmaakt van het hoofdgebouw, reikt de toegestane bouwdiepte van het hoofdgebouw tot aan de achtergevel van deze bebouwing. Dat het hoofdgebouw uit twee afzonderlijke woningen bestaat, leidt, anders dan de rechtbank in navolging van het college heeft overwogen, gelet op artikel 5, lid B, onder 1, sub e, van de planvoorschriften in samenhang bezien met artikel 2, niet tot het oordeel dat de bouwdiepte per bouwlaag verschilt en in dit geval dient te worden bepaald door de bestaande achtergevel op de eerste en tweede verdieping van het gebouw op het perceel. De rechtbank heeft in zoverre dan ook ten onrechte overwogen dat het college terecht heeft geweigerd omgevingsvergunning te verlenen, nu de met het bouwplan aangevraagde achteruitbouw de op 19 juni 2008 bestaande bouwdiepte, zoals hiervoor omschreven, niet overschrijdt. Dit leidt evenwel niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak, nu de rechtbank, naar tussen partijen ook niet in geschil is, terecht heeft overwogen dat het college terecht bouwvergunning voor het totale bouwplan heeft kunnen weigeren vanwege strijdigheid met de in de planvoorschriften toegestane maximale oppervlakte van de tevens in het bouwplan voorziene bijzondere bouwlaag.
2.4. Het door [appellant] gestelde ten aanzien van de toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht behoeft geen beantwoording, nu daaruit geen grond gericht tegen de aangevallen uitspraak kan worden afgeleid.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, voorzitter, en mr. W. Sorgdrager en mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. Montagne
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2012