ECLI:NL:RVS:2012:BX3306

Raad van State

Datum uitspraak
1 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201201162/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Lagere vaststelling van subsidie en terugvordering door college van burgemeester en wethouders van Den Haag aan Stichting PRISMA Training & Coaching

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Stichting PRISMA Training & Coaching tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Het college had op 21 december 2010 de subsidie voor een coachingstraject verlaagd tot € 3.333,33 en een voorschot van € 32.666,67 teruggevorderd. De Stichting had eerder subsidie aangevraagd voor het coördineren en uitvoeren van een coachingstraject voor Antilliaanse probleemjongeren, maar het college stelde vast dat de activiteiten niet volledig waren uitgevoerd. De rechtbank had het beroep van de Stichting ongegrond verklaard, waarna de Stichting in hoger beroep ging.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 16 juli 2012. De Stichting betoogde dat de lagere vaststelling van de subsidie niet in verhouding stond tot de werkelijk gemaakte kosten en de activiteiten die zij had ondernomen. De rechtbank had echter terecht vastgesteld dat de Stichting niet alle activiteiten had uitgevoerd waarvoor subsidie was verleend. De Raad van State oordeelde dat het college bevoegd was om de subsidie lager vast te stellen op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat de rechtbank op goede gronden had geoordeeld dat het college in redelijkheid tot het vastgestelde subsidiebedrag had kunnen komen.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Stichting niet voldoende had onderbouwd dat zij meer intervisiebijeenkomsten had gehouden dan het college had erkend. De kosten die de Stichting had gemaakt, maar niet in de begroting waren voorzien, werden buiten beschouwing gelaten. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201201162/1/A2.
Datum uitspraak: 1 augustus 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de stichting Stichting PRISMA Training & Coaching, gevestigd te Lelystad,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 21 december 2011 in zaak nr. 11/6076 in het geding tussen:
de Stichting
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 december 2010 heeft het college de aan de Stichting verleende subsidie voor het coördineren en uitvoeren van een coachingstraject lager vastgesteld op € 3.333,33 en het aan haar verstrekte voorschot teruggevorderd tot een bedrag van € 32.666,67.
Bij besluit van 20 juni 2011 heeft het college het door de Stichting daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 december 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door de Stichting daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Stichting bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 januari 2012, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 juli 2012, waar de Stichting, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door mr. J. Schmal, werkzaam bij de gemeente Den Haag, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 4:46, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), stelt het bestuursorgaan, indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven, de subsidie overeenkomstig de subsidieverlening vast.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, kan de subsidie lager worden vastgesteld indien de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden.
Ingevolge artikel 2 van de Haagse Kaderverordening Subsidieverstrekking is het college het bevoegde bestuursorgaan voor de toepassing van deze verordening en van titel 4.2. van de Awb, voor zover in de verordening niet anders is bepaald.
Ingevolge artikel 48, eerste lid, van het Uitvoeringsvoorschrift subsidies instellingen en natuurlijke personen voor de sectoren onderwijs, cultuur en welzijn bij de Haagse kaderverordening subsidies (hierna: het UVS OCW), is een exploitatiesubsidie een subsidie in het exploitatietekort.
Ingevolge het tweede lid wordt de hoogte van de exploitatiesubsidie bepaald aan de hand van een goedgekeurde begroting van de subsidiabele activiteit.
Ingevolge artikel 52 worden bij de vaststelling van de subsidie geheel of gedeeltelijk buiten beschouwing gelaten lasten welke:
a. niet of niet in voldoende mate in de begroting van de instelling waren voorzien,
b. niet in voldoende mate verband bonden (lees: houden) met activiteiten, waarvoor subsidie is verstrekt; of
c. zonder noodzaak zijn aangevoerd.
2.2. De Stichting heeft bij brief van 26 januari 2010 subsidie aangevraagd voor het coördineren en uitvoeren van het coachingstraject voor 2010 ten behoeve van de aanpak van Antilliaanse probleemjongeren (hierna: het project), waarbij volgens de aanvraag de te subsidiëren activiteiten zijn:
- Organisatie, coördinatie 2010 alsmede individuele begeleiding coaches;
- Zes intervisiebijeenkomsten, inclusief lunches;
- Vrijwilligersvergoeding 45 coaches 2010.
Bij elk van deze activiteiten heeft de Stichting de kosten vermeld. Het totale subsidiebedrag dat voor het project is aangevraagd bedroeg € 40.000,00. Het college heeft bij besluit van 15 maart 2010 een exploitatiesubsidie verleend voor het project voor maximaal het aangevraagde bedrag. Bij besluit van 21 december 2010 heeft het college de subsidie voor het project vastgesteld op € 3.333,33 en het verstrekte voorschot van € 32.666,67 teruggevorderd. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat de activiteiten waarvoor subsidie was verleend slechts gedeeltelijk zijn uitgevoerd, nu er geen vrijwilligersvergoedingen zijn uitbetaald en er slechts één intervisiebijeenkomst is georganiseerd. Dit standpunt heeft het college bij het besluit van 20 juni 2011 gehandhaafd.
2.3. De Stichting betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de lagere vaststelling en het daaruit voortvloeiende teruggevorderde bedrag niet in verhouding staat tot de werkelijk gemaakte operationele kosten en de ondernomen activiteiten van de medewerkers van de Stichting. Daarbij heeft zij ter zitting benadrukt dat zij niet één, maar vier intervisiebijeenkomsten heeft gehouden. In drie gevallen kon zij kosteloos gebruikmaken van de ruimte die voor een intervisiebijeenkomst noodzakelijk is, waardoor deze drie bijeenkomsten niet uit haar financiële administratie blijken.
2.3.1. Niet in geschil is dat de Stichting niet de vrijwilligersvergoedingen heeft betaald en niet alle intervisiebijeenkomsten heeft gehouden. Nu de subsidie wel voor die activiteiten is aangevraagd en verleend, was het college bevoegd ingevolge artikel 4:46, tweede lid, aanhef en onder a, van de Awb, over te gaan tot een lagere vaststelling van het subsidiebedrag. Daarbij heeft de rechtbank terecht overwogen dat uit de stukken niet blijkt dat meer dan één intervisiebijeenkomst is georganiseerd. Haar andersluidende stelling dat zij dit wel heeft gedaan heeft de Stichting niet onderbouwd, hoewel zij daartoe in de loop van de procedure alle gelegenheid heeft gehad. De rechtbank is dan ook terecht en op goede gronden tot het oordeel gekomen dat het college in redelijkheid tot het vastgestelde subsidiebedrag heeft kunnen komen, door daarbij, op basis van de - financiële - verantwoording van de Stichting, slechts een zesde deel van de kosten voor organisatie, coördinatie alsmede individuele begeleiding van coaches in aanmerking te nemen. Het college heeft aldus uitsluitend het deel van het subsidiebedrag in mindering gebracht dat was verleend voor - en in redelijkheid kan worden toegerekend aan - activiteiten waarvan bij de verantwoording niet is gebleken dat zij zijn uitgevoerd.
Dat de Stichting wel operationele kosten heeft gemaakt is door de rechtbank terecht niet relevant geacht, omdat uit artikel 52 van het UVS OCW volgt dat lasten die niet of onvoldoende in de begroting waren voorzien, evenals lasten die geen of onvoldoende verband houden met de gesubsidieerde activiteiten in het kader van het project, buiten beschouwing worden gelaten.
Het betoog faalt derhalve.
2.4. Hetgeen de Stichting overigens heeft aangevoerd kan niet leiden tot het daarmee beoogde doel. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2012
18-752.