201200507/1/A2.
Datum uitspraak: 1 augustus 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Afferden, gemeente Druten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 6 december 2011 in zaak nr. 11/2088 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Beuningen.
Bij brief van 2 december 2010 heeft het college aan [appellante] medegedeeld dat op 9 november 2010 van rechtswege kapvergunning is verleend voor het kappen van twee platanen op het perceel [locatie] te Ewijk.
Bij besluit van 20 mei 2011 heeft het college het door [bezwaarmaker] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van rechtswege herroepen en voor één plataan de kapvergunning alsnog geweigerd.
Bij uitspraak van 6 december 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 januari 2012, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 9 februari 2012.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 juli 2012, waar [appellante], vertegenwoordigd door N. Kootkar en mr. D. van de Weerdt, en het college, vertegenwoordigd door S. Orie en T.P.A.H. Willemse, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 4:11, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Beuningen (hierna: APV), zoals deze luidde ten tijde van belang, is het verboden zonder vergunning van het college de houtopstanden met een omtrek van meer dan 95 centimeter, gemeten vanaf 1 meter en 30 centimeter vanaf het maaiveld, te vellen of te doen vellen.
Ingevolge het tweede lid kan de vergunning worden geweigerd op grond van:
a. de natuurwaarde van de houtopstand;
b. de landschappelijke waarde van de houtopstand;
c. de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;
d. de beeldbepalende waarde van de houtopstand;
e. de cultuurhistorische waarde van de houtopstand.
2.2. [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college de kapvergunning voor een van de platanen (hierna: de boom) niet mocht weigeren wegens de beeldbepalende waarde daarvan. Daartoe voert zij aan dat, zo de boom al een beeldbepalende waarde zou hebben, die waarde verloren is gegaan nadat de boom is gekandelaberd.
2.2.1. De rechtbank heeft bij haar oordeel terecht als uitgangspunt genomen dat de weigering van de kapvergunning een discretionaire bevoegdheid van het college is en dat de rechterlijke toets is beperkt tot de vraag of sprake is van een zodanige onevenwichtigheid in de afweging van belangen dat moet worden geoordeeld dat het college niet in redelijkheid tot de weigering van de vergunning heeft kunnen besluiten.
De rechtbank heeft op goede gronden geoordeeld dat het college zijn oordeel dat sprake is van een beeldbepalende boom mocht baseren op het rapport van Cobra boomadviseurs van 8 februari 2011 en het nader advies van Boomtotaalzorg van 6 april 2011. In het eerstgenoemde rapport is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld: "Wij stellen vast dat de bomen niet aan de beoordelingscriteria van de Bomenstichting voldoen. Aan de bomen kan op grond van deze criteria geen monumentale status worden toegekend. Doordat de straat relatief boomarm (lees: is) en de bomen een bepaalde omvang hebben bereikt zijn de bomen wel beeldbepalend te noemen. De bomen vallen op doordat zij vanuit meerdere punten in de straat duidelijk zichtbaar zijn. Omdat de bomen op een geschikte groeiplaats staan, hebben zij de potentie om uit te groeien tot bomen met een bijzondere status.".
De omstandigheid dat het college geen beleidsregels heeft opgesteld op grond waarvan duidelijkheid zou kunnen worden verkregen over de beeldbepalende waarde van een houtopstand, betekent niet dat het college de kapvergunning niet mocht weigeren op deze grond. Evenmin is van belang dat volgens de, naar [appellante] stelt, gebruikelijke criteria de boom niet als beeldbepalend zou zijn aangemerkt. Het staat het college vrij eigen criteria voor de beeldbepalende waarde te hanteren. Het college kon en mocht voor zijn oordeel aansluiting zoeken bij het advies van Boomtotaalzorg.
De omstandigheid dat de boom daags na de hoorzitting bij de commissie voor de bezwaarschriften in opdracht van [appellante] is gekandelaberd betekent evenmin dat de vergunning niet meer mocht worden geweigerd wegens de beeldbepalende waarde ervan. Het college kon in dit verband aan een externe deskundige advies vragen of en in hoeverre herstel van de beeldkwaliteit van de boom mogelijk was. Volgens het vervolgens uitgebrachte advies van 6 april 2011 is hier een periode van 10 jaar mee gemoeid. Deze periode is niet zodanig lang dat het college daarin een beletsel behoorde te zien om de vergunning op grond van artikel 4:11, eerste lid, aanhef en onder d, van de APV te weigeren.
2.3. [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college bij het besluit van 20 mei 2011 geen rekening heeft gehouden met haar belangen. Zij voert daartoe aan dat de rechtbank enerzijds aangeeft dat de parkeermogelijkheden reeds zijn gerealiseerd en daarom buiten beschouwing kunnen blijven en vervolgens dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij zonder meer toestemming krijgt voor het op eigen terrein realiseren van parkeerplaatsen. Voorts stelt [appellante] dat haar tuinadviseur heeft aangegeven dat de kap van beide platanen nodig is in verband met de problemen met de riolering en in verband met de omstandigheid onder de boom geen nieuwe beplanting kan groeien wegens een tekort aan water en zonlicht. Volgens [appellante] heeft het college, anders dan in het advies van de commissie voor de bezwaarschriften is aanbevolen, ter zake geen nader onderzoek gedaan.
2.3.1. In de aangevallen uitspraak is uitdrukkelijk onderscheid gemaakt tussen enerzijds het belang van [appellante] haar eigen auto op het terrein van haar tandartsenpraktijk te parkeren en anderzijds het belang van voldoende parkeer- en stallingsmogelijkheden voor patiënten op dit terrein. De rechtbank heeft terecht het eerstgenoemde belang buiten beschouwing gelaten, nu inmiddels is voorzien in die parkeerplaats, en heeft vervolgens een inhoudelijk oordeel gegeven over het tweede belang. De rechtbank heeft op goede gronden geoordeeld dat dit belang niet meebrengt dat het college de kapvergunning voor de boom niet alsnog mocht weigeren. Ter zitting heeft het college voorts gesteld en heeft [appellante] erkend dat er voldoende parkeergelegenheid is in de nabije omgeving van de tandartsenpraktijk.
De rechtbank heeft voorts terecht geoordeeld dat het college in het advies van haar tuinadviseur geen aanleiding behoefde te zien haar belangen te laten prevaleren boven het belang van het behoud van de boom. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, heeft [appellante] niet aannemelijk gemaakt dat de gestelde problemen met de rioleringsbuizen - wat daarvan ook zij - worden veroorzaakt door de boom. In dit verband heeft het college gesteld dat de rioolbeheerder bij zijn onderzoek niet heeft geconstateerd dat er problemen zijn. Voorts heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de omstandigheid dat een bepaalde groei onder de boom niet mogelijk zou zijn van minder belang is dan de beeldkwaliteit van de boom en de straat.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2012