201110692/1/A1.
Datum uitspraak: 1 augustus 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te De Koog, gemeente Texel,
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 18 augustus 2011 in zaak nr. 10/2624 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Texel.
Bij afzonderlijke besluiten van 18 februari 2010 heeft het college aan de Vereniging Eigenaren Beach Park Texel vrijstelling en bouwvergunning eerste fase verleend voor het realiseren van een receptiegebouw op het perceel aan de Stappeland 109 te De Koog (hierna: het perceel).
Bij besluit van 31 augustus 2010 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar voor wat betreft de parkeernorm gegrond verklaard, de motivering op dat onderdeel aangevuld en het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 augustus 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 september 2011, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft de Vereniging Eigenaren Beach Park Texel een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 april 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. X. Wentink-Quelle, advocaat te Ouderkerk aan de Amstel, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.H. Witte, werkzaam bij het college, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de Vereniging van Eigenaren Beach Park Texel, vertegenwoordigd door haar [voorzitter], bijgestaan door mr. P.J.L.J. Duijsens, advocaat te Den Haag, als partij gehoord.
2.1. Het bouwplan voorziet in de bouw van een receptiegebouw dat deel zal uitmaken van een recreatiepark dat 144 zomerhuizen omvat. Het beoogde receptiegebouw zal worden gebruikt als centrale voorziening voor de bezoekers van de 116 zomerhuizen die worden verhuurd. Het receptiegebouw bestaat uit een kelder met een opstelplaats voor laden en lossen, een begane grond waar de ontvangstruimte voor aankomende en vertrekkende bezoekers is gesitueerd en een verdieping met twee personeelsverblijven. Verder wordt een hellingbaan gerealiseerd om de kelder onder het receptiegebouw te ontsluiten. Het beoogde receptiegebouw is geprojecteerd aan het begin van de toegangsweg van het recreatiepark op een perceel waar nu nog een zomerhuis staat. Tussen het perceel van [appellant] en het beoogde receptiegebouw ligt een strook grond van ongeveer 18 m.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "De Koog"rust op het perceel de bestemming "Terrein voor zomerhuizen (Rz)".
Ingevolge artikel 12, eerste lid, zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor recreatieve doeleinden in de vorm van zomerhuizen, dienstwoning en bebouwing voor dienstverlening en de daarbij benodigde voorzieningen in de vorm van groen, paden, speelvelden, alsmede andere bouwwerken en open erven voor parkeergelegenheid.
Ingevolge het vijfde lid gelden ten aanzien van de bebouwing de volgende voorschriften:
Ten aanzien van de centrale voorzieningen:
l. de goothoogte mag niet meer dan 3 m bedragen;
o. de afstand van de bebouwing tot een perceelsgrens mag niet minder dan 5 m bedragen;
2.3. De goothoogte van het receptiegebouw is 5,25 m en de hellingbaan is beoogd tegen de grens van het perceel. Het bouwplan is daarom in strijd met artikel 12, vijfde lid, aanhef en onder l en o, van de planvoorschriften.
Teneinde de realisering van het bouwplan mogelijk te maken heeft het college vrijstelling van het bestemmingsplan verleend als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de ruimtelijke ordening (hierna: de WRO).
2.4. Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO, voor zover thans van belang, wordt onder een goede ruimtelijke onderbouwing bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied.
2.5. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de door de gemeentelijke afdeling VTB opgestelde ruimtelijke onderbouwing van het bouwplan, die is neergelegd in de notitie "Ruimtelijke onderbouwing Stappenland 109, De Koog" van 8 december 2008, niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Hij voert daartoe aan dat hij geluidoverlast zal ondervinden van het gebruik van de beoogde hellingbaan voor het laden en lossen van goederen, nu de afstand van ongeveer 25 m tussen de hellingbaan en de achtergevel van zijn woning niet voldoet aan de aanbevolen minimale afstand van 50 m, zoals vermeld in de VNG-brochure "bedrijven en milieuzonering" - editie 2009 - (hierna: de handreiking). Verder voert hij aan dat in de ruimtelijke onderbouwing of anderszins in de besluitvorming geen enkele kenbare afweging is gemaakt ten aanzien van de concrete belangen van [appellant].
2.5.1. Het college heeft bij het voorbereiden van het in bezwaar gehandhaafde besluit tot het verlenen van vrijstelling geen gebruik gemaakt van de in de handreiking opgenomen aanbevelingen en is daartoe ook niet verplicht. De afwijkingen van de in de handreiking gegeven aanbevelingen hoefde daarom niet gemotiveerd te worden. Ook indien het college de handreiking zou hebben toegepast, zou de motivering van het college om af te wijken van de aanbevolen minimale afstand van 50 m, zoals nader door het college toegelicht, het besluit op bezwaar kunnen dragen. Daartoe wordt overwogen dat de hellingbaan op een niet onaanvaardbare afstand van ongeveer 25 m van de achtergevel van de woning van [appellant] is voorzien, slechts vijf meter dichter bij de woning van [appellant] dan op grond van de planvoorschriften is toegestaan, en dat indien vrachtwagens moeten laden of lossen dit ondergronds zal plaatsvinden waardoor aannemelijk is dat de in verband daarmee optredende geluidoverlast beperkt zal blijven. Dat in de ruimtelijke onderbouwing of anderszins in de besluitvorming geen kenbare afweging is gemaakt ten aanzien van de concrete belangen van [appellant] en dat het bestemmingsplan, naar [appellant] heeft gesteld, voorziet in een functiescheiding tussen wonen en recreatie, leidt niet tot een ander oordeel.
Voorts leidt de stelling van [appellant] dat indien de hellingbaan aan de andere kant van het receptiegebouw zou worden gerealiseerd dit voor hem minder belastend was geweest, evenmin tot een ander oordeel.
Het college dient te beslissen omtrent het verlenen van vrijstelling voor het bouwplan, zoals daarvoor vrijstelling is aangevraagd. Indien een bouwplan op zichzelf voor het college aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Hiervan is niet gebleken. Bij dit alternatieve bouwplan zou de hellingbaan worden geprojecteerd aan de zijde van het receptiegebouw waar in de nabijheid een recreatiewoning is gelegen waarvan de bewoner(s) immers eveneens geluidoverlast zouden kunnen ondervinden van het gebruik van de beoogde hellingbaan.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. van Leeuwen, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Van Leeuwen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2012