201109790/1/R2.
Datum uitspraak: 1 augustus 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Winssen, gemeente Beuningen,
2. [appellant sub 2], wonend te Beuningen,
3. [appellanten sub 3] (hierna: tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 3]), wonend te Beuningen,
de raad van de gemeente Beuningen,
verweerder.
Bij besluit van 14 juni 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 september 2011, [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 september 2011, en [appellant sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 september 2011, beroep ingesteld. [appellant sub 2] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 3 oktober 2011.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 mei 2012, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. E.R. Koster, werkzaam bij Achmea rechtsbijstand, [appellant sub 2], bijgestaan door mr. J.P. Hoegee, advocaat te Nijmegen, [appellant sub 3], vertegenwoordigd door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, en de raad, vertegenwoordigd door J.J.M. van de Zande, J.F.C. ten Haaf en K. Antonise, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting ir. M.J. IJzerman, bijgestaan door mr. J. van Groningen, verschenen.
2.1. Het plan voorziet in een actualisering van het bestemmingsplan voor het buitengebied van de gemeente Beuningen.
Het beroep van [appellant sub 1]
2.2. [appellant sub 1] kan zich in beroep niet verenigen met het plan, voor zover dit niet voorziet in een nieuwe locatie voor de vestiging van zijn veehouderij. Dit agrarische bedrijf is momenteel gevestigd aan de [locatie 1] te Winssen. Bij gebrek aan verdere uitbreidingsmogelijkheden op dit perceel heeft [appellant sub 1] in 2010 een overeenkomst gesloten met de gemeente, opdat zijn bedrijf verplaatst zal worden naar een perceel aan de Begijnenstraat te Winssen. Ten onrechte voorziet het plan hier niet in, noch in een andere locatie voor zijn bedrijf, aldus [appellant sub 1], hetgeen al jarenlang tot een voor hem onzekere situatie leidt.
2.2.1. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat naar aanleiding van een overeenkomst die op 16 december 2010 is gesloten tussen de gemeente en [appellant sub 1], een bestemmingsplan in voorbereiding is dat zal voorzien in een agrarisch bouwperceel aan de Begijnenstraat, ten behoeve van de realisatie van een intensieve veehouderij met bedrijfswoning en bijbehorende voorzieningen, en de beëindiging van de intensieve veehouderij op de locatie [locatie 1].
De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat ten behoeve van een agrarische bestemming op het perceel aan de Begijnenstraat onderzoek verricht moet worden naar de geschiktheid van deze locatie voor een dergelijke bestemming. In dit kader heeft de raad erop gewezen dat een milieueffectrapport ten behoeve van het bestemmingsplan "[locatie 1] en Begijnenstraat" in voorbereiding is. Daarom was het volgens de raad niet mogelijk om al ten tijde van de vaststelling van het voorliggende plan een agrarische bestemming voor het perceel aan de Begijnenstraat op te nemen.
[appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de raad zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen. De door hem gewenste zekerheid over de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de locatie aan de Begijnenstraat als locatie voor het te verplaatsen agrarische bedrijf kan slechts worden verkregen na het volgen van de daartoe in de Wet ruimtelijke ordening dwingend voorgeschreven en met waarborgen omklede procedure. Dat, zoals [appellant sub 1] ter zitting heeft gesteld, tegen het inmiddels ter inzage gelegde ontwerpbestemmingsplan "[locatie 1] en Begijnenstraat" veel zienswijzen zijn ingediend, en de Begijnenstraat daarom volgens hem geen reële locatie voor vestiging van zijn agrarische bedrijf meer is, zodat de reeds jarenlange onzekere situatie blijft voortbestaan, doet er niet aan af dat de raad een agrarische bestemming niet eerder op een perceel dat daarvoor niet is bestemd kan leggen, dan nadat zorgvuldig onderzoek is verricht naar de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan, waarbij alle daarbij betrokken belangen, waaronder die van derden, zijn afgewogen. Dit geldt evenzeer voor eventuele verplaatsing van het bedrijf naar de Deijnschestraat te Winssen, dan wel een andere alternatieve locatie. Ook het door hem ter zitting naar voren gebrachte gegeven dat zijn bedrijfsvoering op zijn huidige perceel in het gedrang komt, kan niet tot een ander oordeel leiden.
2.2.2. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 2]
2.3. [appellant sub 2] kan zich niet verenigen met het plan, voor zover dit voorziet in de aanduiding "-bw"(bedrijfswoning uitgesloten) op zijn perceel aan de [locatie 2] te Beuningen. Op grond van het vorige plan is voor een bedrijfswoning op zijn perceel in 2011 een bouwvergunning verleend. In het plan heeft de raad daarom ten onrechte niet voorzien in deze bedrijfswoning, aldus [appellant sub 2].
2.3.1. De raad stelt zich, in tegenstelling tot het bestreden besluit, op het standpunt dat er geen redenen, planologisch of anderszins, zijn om niet te voorzien in een bedrijfswoning op het perceel van [appellant sub 2]. De raad verzoekt de Afdeling daarom om het plandeel te vernietigen, voor zover dit voorziet in de aanduiding "-bw".
2.3.2. Op de verbeelding staat weergegeven dat aan het perceel van [appellant sub 2] de bestemming "Agrarisch met waarden" en de aanduiding "(-bw)" (bedrijfswoning is uitgesloten) zijn toegekend. Op de verbeelding staat voorts weergegeven dat aan het perceel van [appellant sub 2] een bouwvlak is toegekend.
Ingevolge artikel 4, lid 4.2.2, aanhef en onder c, voor zover thans relevant, mag ter plaatste van de aanduiding "bouwvlak" uitsluitend worden opgericht één bedrijfswoning met bijbehorende bijgebouwen per agrarisch bedrijf, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning uitgesloten" geen bedrijfswoning is toegestaan.
2.3.3. Nu het standpunt van de raad is gewijzigd ten opzichte van het besluit, in die zin dat het voorzien in een bedrijfswoning op het perceel van [appellant sub 2] zich wel kan verdragen met een goede ruimtelijke ordening, vormt dit aanleiding voor het oordeel dat in zoverre het plan berust op een onzorgvuldige voorbereiding. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de raad ter zitting naar voren heeft gebracht dat hij geen acht heeft geslagen op de bestaande rechten op grond van het vorige bestemmingsplan. De raad stelt zich op het standpunt dat aan [appellant sub 2] van rechtswege een bouwvergunning is verleend voor een paardenhouderij met dienstwoning op het perceel aan de [locatie 2] te Beuningen. In dit verband wijst de raad erop dat onder het voorheen geldende bestemmingsplan "Beuningse Plas" op het perceel de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" met de nadere aanduiding "agrarische bedrijven" rustte. Ingevolge artikel 13, lid 2, van de planvoorschriften van dat plan is het gebruik van gronden en opstallen op een perceel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" verboden voor woondoeleinden, behoudens dienstwoningen. IJzerman heeft ter zitting verklaard zich als omwonende niet te verenigen met dit standpunt van de raad. Tegen de van rechtswege verleende bouwvergunning is onder andere door IJzerman beroep ingesteld bij de rechtbank Arnhem. Op dit beroep is nog niet beslist. Gelet hierop overweegt de Afdeling dat niet uitsluitend de aan het perceel van [appellant sub 2] toegekende aanduiding "-bw" vernietigd moet worden, maar ook de bestemming "Agrarisch met waarden".
2.3.4. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid, voor zover dat betrekking heeft op het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden" en de aanduiding "-bw" op het perceel [locatie 2] te Beuningen. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) te worden vernietigd.
Het beroep van [appellant sub 3]
2.4. [appellant sub 3] kan zich niet verenigen met het plan, voor zover dit niet voorziet in een bestemming waarbinnen bedrijfsmatige opslag mogelijk is op zijn perceel aan de [locatie 3] te Beuningen. Hij betoogt hiertoe allereerst dat onder omstandigheden afwijking van het Streekplan Gelderland 2005, vastgesteld door Provinciale staten van Gelderland op 29 juni 2005 (hierna: het streekplan), mogelijk is ten behoeve van het toestaan van niet-agrarische bedrijvigheid met een groter vloeroppervlak dan 500 m². Volgens [appellant sub 3] staat daarom het provinciaal beleid er niet aan in de weg om de niet-agrarische bedrijfsmatige activiteiten op zijn perceel, die op een oppervlak van meer dan 500 m² worden verricht, toe te staan.
Verder betoogt [appellant sub 3] dat het plan ten onrechte niet voorziet in een wijzigingsbevoegdheid naar een woonbestemming op zijn perceel. Volgens [appellant sub 3] is dit een geschikte manier om vrijgekomen gebouwen in het buitengebied ten behoeve van wonen te hergebruiken. Aangezien het plandeel in een in het provinciaal beleid aangewezen multifunctioneel gebied ligt, behoort dit ook tot de mogelijkheden die het provinciaal beleid biedt, aldus [appellant sub 3].
2.4.1. Op de verbeelding staat weergegeven dat aan het perceel van [appellant sub 3] de bestemming "Agrarisch" is toegekend.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1.1., aanhef en onder a en b, van de planregels zijn de voor "Agrarisch" aangewezen gronden bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf en nevenactiviteiten.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1.2, onder c, aanhef en eerste lid, van de planregels geldt voor nevenactiviteiten onder meer de voorwaarde dat maximaal 25% van de bebouwde oppervlakte van het agrarische bedrijf tot een maximum van 350 m² van de bedrijfsgebouwen mag worden gebruikt voor een niet-agrarische nevenactiviteit.
2.4.2. De raad stelt zich op het standpunt dat voorafgaand aan een eventuele bestemmingswijziging op het perceel van [appellant sub 3] onderzoeken verricht zullen moeten worden. Hierbij wijst de raad erop dat van belang is dat bezien moet worden in hoeverre de gronden benut kunnen worden voor de vestiging van een ander agrarisch bedrijf. In dit kader wijst de raad erop dat het perceel van [appellant sub 3] in een komgrondengebied ligt, waarbij de nadruk ligt op de agrarische hoofdfunctie van percelen in dit gebied. Het voorstaande geldt volgens de raad eveneens met betrekking tot de woonbestemming die [appellant sub 3] in een wijzigingsbevoegdheid in het plan wenst te zien opgenomen. De raad stelt zich op het standpunt dat als een woonbestemming bij nader inzien wenselijk blijkt, hiertoe een aparte bestemmingsplanprocedure kan worden gestart.
2.4.3. Niet in geschil is dat [appellant sub 3] binnen de in het plan aan zijn perceel toegekende agrarische bestemming geen niet-agrarische nevenactiviteiten mag verrichten, aangezien hij geen agrarisch bedrijf meer uitoefent op zijn perceel. De bedrijfsmatige opslagactiviteiten die [appellant sub 3] is gaan verrichten na het beëindigen van het agrarisch bedrijf op zijn perceel zijn derhalve niet toegestaan op grond van het plan. Onder het vorige bestemmingsplan "Buitengebied", vastgesteld door de raad van de gemeente Beuningen in mei 1997, waren deze activiteiten evenmin toegestaan.
In het streekplan staat dat voor niet-agrarische bedrijvigheid in het buitengebied een maximum vloeroppervlak van 500 m² geldt. Zoals ook [appellant sub 3] betoogt, is de raad niet aan dit provinciaal beleid gebonden. Wel betreft het een belang dat de raad moet betrekken bij de belangenafweging. De raad heeft in redelijkheid van belang kunnen achten dat onderzoek verricht moet worden naar de eventuele gevolgen van het toekennen van een bestemming waarbinnen opslag is toegestaan, mede gezien de omvang van de bedrijfsmatige activiteiten van [appellant sub 3]. In dit kader heeft de raad in redelijkheid van belang kunnen achten dat de landschappelijke inpassing van eventueel toe te laten opslag op het perceel van [appellant sub 3] onderzocht moet worden en dat ten tijde van de vaststelling van het plan niet was gebleken dat gebruik van het perceel voor agrarische doeleinden naar objectieve maatstaven niet mogelijk was.
In de enkele wens van [appellant sub 3] om de mogelijkheid te hebben om door middel van een wijzigingsbevoegdheid een woonbestemming toegekend te kunnen krijgen aan zijn perceel, heeft de raad geen aanleiding hoeven zien om deze wijzigingsbevoegdheid op te nemen in het plan. In dit verband heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eerst zorgvuldig onderzoek verricht moet worden naar de mogelijkheden tot het benutten van de vrijgekomen agrarische bebouwing op het perceel van [appellant sub 3], voor andere dan agrarische doeleinden.
Het betoog van [appellant sub 3] faalt derhalve.
2.4.4. In hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.5. De raad dient ten aanzien van [appellant sub 2] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van [appellant sub 1] en [appellant sub 3] bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 2] gegrond;
II. vernietigt het plan, voor zover dit betreft het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden" en de aanduiding "-bw" op het perceel [locatie 2] te Beuningen;
III. verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en [appellanten sub 3] ongegrond;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Beuningen tot vergoeding van bij [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat de raad van de gemeente Beuningen aan [appellant sub 2] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.M. van Soest-Ahlers, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Van Soest-Ahlers
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2012