ECLI:NL:RVS:2012:BX3228

Raad van State

Datum uitspraak
1 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201104049/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunningverlening voor stortplaats baggerspecie in de Ingensche Waarden

In deze zaak gaat het om de vergunningverlening door het college van gedeputeerde staten van Gelderland aan De Ingensche Waarden B.V. voor het gebruik van een voormalige zandwinput als stortplaats voor baggerspecie. Het besluit tot vergunningverlening dateert van 21 februari 2011 en is op 24 februari 2011 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit hebben verschillende appellanten, waaronder bewoners van Ingen en De Ingensche Waarden B.V. zelf, beroep ingesteld bij de Raad van State. De zitting vond plaats op 14 juni 2012, waarbij de appellanten en de vertegenwoordigers van het college aanwezig waren.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 1 augustus 2012 geoordeeld dat de vergunning voor een termijn van vijf jaar is verleend, ondanks dat de operationele stortperiode op vijftien jaar is gebaseerd. De appellanten betoogden dat de vergunning niet duidelijk was en dat de termijn voor het aanbrengen van een afdeklaag te lang was. De Afdeling oordeelde dat de vergunning duidelijk was en dat de voorwaarden voor het aanbrengen van de afdeklaag voldoende waarborgen boden voor de bescherming van het milieu.

De Afdeling heeft ook overwogen dat de beroepsgronden van De Ingensche Waarden B.V. met betrekking tot de acceptatie- en verwerkingscriteria van baggerspecie niet gegrond zijn. De voorschriften die aan de vergunning zijn verbonden, zijn in het belang van de bescherming van het milieu en kunnen ook in samenhang met andere wetgeving worden toegepast. Uiteindelijk heeft de Afdeling de beroepen ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201104049/1/A4.
Datum uitspraak: 1 augustus 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Ingen, gemeente Buren,
2. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]), wonend te Ingen, gemeente Buren,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid De Ingensche Waarden B.V., gevestigd te Sint-Michielsgestel,
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 februari 2011 heeft het college aan De Ingensche Waarden B.V. een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor het gebruik van een voormalige zandwinput als stortplaats voor baggerspecie in de "Ingensche Waarden" ter hoogte van de kern Ingen, gemeente Buren. Dit besluit is op 24 februari 2011 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 april 2011, [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 april 2011, en De Ingensche Waarden B.V. bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 april 2011, beroep ingesteld. De Ingensche Waarden B.V. heeft haar beroep aangevuld bij brief van 9 mei 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Ingensche Waarden B.V. heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op 14 juni 2012 ter zitting vanwege de onderlinge samenhang gevoegd behandeld met zaak nr.
201104208/1/A4, waar [appellant sub 1] en [appellant sub 2], beiden vertegenwoordigd door mr. M.J. Smaling, De Ingensche Waarden B.V., vertegenwoordigd door D. van Waning, G. van Waning, en mr. W.G.B. van de Ven, advocaat te 's-Hertogenbosch, en het college, vertegenwoordigd door mr. G.M.W. Buysrogge en ing. T. Achterkamp, beiden werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Na de zitting zijn de zaken gesplitst.
2. Overwegingen
Overgangsrecht
2.1. Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht van de Invoeringswet Wabo volgt dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn op dit geding. In deze uitspraak worden dan ook de wetten aangehaald zoals zij luidden voordat zij bij invoering van de Wabo werden gewijzigd.
Intrekking van enkele beroepsgronden
2.2. De Ingensche Waarden B.V. heeft haar beroepsgrond over de vergunningvoorschriften 4.1.1 en 4.1.3, waarin is bepaald op welke wijze moet worden gestort, ingetrokken. Voorts heeft zij haar beroepsgrond over de in vergunningvoorschrift 3.1.1 genoemde isolatielaag ingetrokken.
Toetsingskader
2.3. Artikel 8.10, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat de vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu kan worden geweigerd. Het tweede lid, aanhef en onder a, bepaalt dat de vergunning in ieder geval wordt geweigerd indien door verlening daarvan niet kan worden bereikt dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast.
Ingevolge artikel 8.11, tweede lid, kan een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu onder beperkingen worden verleend.
Ingevolge het derde lid worden in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu aan de vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast.
Uit het tweede en derde lid volgt dat de vergunning moet worden geweigerd indien de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken door het stellen van voorschriften en beperkingen niet kunnen worden voorkomen dan wel niet voldoende kunnen worden beperkt.
Bij de toepassing van de hiervoor genoemde bepalingen komt het college een zekere beoordelingsvrijheid toe.
Beroep van [appellant sub 1] en [appellant sub 2]
2.4. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat onvoldoende duidelijk is dat de vergunning voor slechts vijf jaar is verleend, nu in het bestreden besluit is overwogen dat op basis van het potentiële aanbod van baggerspecie wordt uitgegaan van een operationele stortperiode van vijftien jaar. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen verder dat in voorschrift 5.1.3 ten onrechte een termijn van twintig jaar is gegeven voor het aanbrengen van een afdeklaag. Zij vrezen dat deze termijn met zich brengt dat het storten van baggerspecie ook na de vergunde termijn van vijf jaar zal doorgaan. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] wijzen er voorts op dat uit vergunningvoorschrift 5.1.4 volgt dat het mogelijk is om reeds binnen een termijn van drie jaar een afdeklaag aan te brengen.
2.4.1. In vergunningvoorschrift 5.1.3 is bepaald dat de in voorschrift 5.1.1 voorgeschreven afdeklaag zo snel als technisch mogelijk moet worden aangebracht maar uiterlijk binnen twintig jaar na het in werking treden van dit besluit.
In vergunningvoorschrift 5.1.4 is bepaald dat gedeputeerde staten in afwijking van het vorige voorschrift kunnen bepalen dat de in voorschrift 5.1.1 voorgeschreven afdeklaag moet worden aangebracht indien gedurende drie jaar geen stortactiviteiten hebben plaatsgevonden.
2.4.2. Volgens het college volgt uit onderdeel II van het dictum van het bestreden besluit duidelijk dat de vergunning voor het storten van baggerspecie voor slechts vijf jaar is verleend. Het college stelt voorts dat met de in voorschrift 5.1.3 genoemde termijn van twintig jaar voor het aanbrengen van de afdeklaag is aangesloten bij de in de aanvraag genoemde operationele stortperiode. Het verwacht dat voor de afloop van de termijn van vijf jaar een nieuwe vergunning zal worden gevraagd voor het storten van baggerspecie. Mocht dit niet het geval zijn, dan biedt voorschrift 5.1.3 volgens het college voldoende zekerheid dat de afdeklaag binnen afzienbare termijn, namelijk zo snel als technisch mogelijk, moet worden aangebracht.
2.4.3. In het dictum van het bestreden besluit is uitdrukkelijk bepaald dat de vergunning wordt verleend voor een termijn van vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van het besluit. Gelet hierop is duidelijk voor welke termijn de vergunning is verleend. Dat in de overwegingen is vermeld dat de operationele stortperiode vijftien jaar bedraagt doet hieraan niet af.
Voorts heeft het college met het oog op de operationele stortperiode en de mogelijkheid dat vergunning zal worden gevraagd en verleend voor verlenging van de thans vergunde stortperiode naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid kunnen bepalen dat de afdeklaag zo snel als technisch mogelijk maar uiterlijk twintig jaar na het in werking treden van het besluit moet worden aangebracht. Indien geen verlenging van de stortperiode zal plaatsvinden, bieden de vergunningvoorschriften 5.1.3 en 5.1.4 voldoende waarborg dat de afdeklaag zo snel mogelijk na beëindiging van de stortactiviteiten zal worden aangebracht.
De beroepsgronden falen.
Beroep van De Ingensche Waarden B.V.
2.5. In paragraaf 2.2 zijn vergunningvoorschriften opgenomen die betrekking hebben op de acceptatie- en verwerkingsprocedure.
2.5.1. De Ingensche Waarden B.V. betoogt dat het college de voorschriften in paragraaf 2.2 ten onrechte aan de vergunning heeft verbonden. Zij betoogt dat deze voorschriften betrekking hebben op de waterkwaliteit en dat ten aanzien hiervan reeds voorschriften aan de vergunning ingevolge de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (hierna: Wvo) zijn verbonden. Voor zover het college wel bevoegd is deze acceptatiecriteria aan de vergunning te verbinden, betoogt De Ingensche Waarden B.V. dat de vergunde concentraties nikkel en PCB in bijlage A bij het bestreden besluit ten onrechte lager zijn dan is aangevraagd.
2.5.2. Ingevolge artikel 8.31, eerste lid, van de Wet milieubeheer, voor zover hier van belang, brengt het bestuursorgaan dat tot verlening van de vergunning krachtens de Wvo bevoegd is, advies uit met het oog op de samenhang tussen de beschikkingen op de onderscheidene aanvragen.
Ingevolge artikel 8.8, eerste lid, aanhef en onder d, voor zover hier van belang, betrekt het bevoegd gezag bij de beslissing op de aanvraag in ieder geval de overeenkomstig artikel 8.31 uitgebrachte adviezen.
2.5.3. In zijn advies van 6 juli 2010, met kenmerk RWS/DON-2010/6219, heeft de minister van Verkeer en Waterstaat het college verzocht de door de minister vastgestelde nieuwe acceptatiecriteria in de vergunning op te nemen. Het college heeft hieraan gevolg gegeven in paragraaf 2.2 van de vergunningvoorschriften en de bij de vergunning behorende bijlage A.
2.5.4. Ingevolge artikel 8.11, derde lid, van de Wet milieubeheer worden in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu aan de vergunning voorschriften verbonden. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat de voorschriften met betrekking tot de acceptatie- en verwerkingsprocedure niet in het belang van de bescherming van het milieu zijn. Dat in de krachtens de Wvo verleende vergunning soortgelijke voorschriften zijn opgenomen, maakt niet dat deze niet tevens aan de krachtens de Wet milieubeheer verleende vergunning kunnen worden verbonden of dat ze in de krachtens de Wet milieubeheer verleende vergunning geen betekenis meer hebben.
2.5.5. Voor zover De Ingensche Waarden B.V. betoogt dat de vergunde concentraties voor nikkel en PCB ten onrechte lager zijn dan is aangevraagd, overweegt de Afdeling dat de beroepsgrond faalt gelet op hetgeen zij in haar uitspraak van heden in zaak nr.
201104208/1/A4onder overweging 2.5.3. heeft overwogen.
2.5.6. De beroepsgronden falen.
Slotoverwegingen
2.6. De beroepen zijn ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. W. Sorgdrager, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Van Roessel
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2012
457-684.