201109594/1/A3.
Datum uitspraak: 18 juli 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Kloetinge, gemeente Goes,
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 21 juli 2011 in zaak nr. 10/569 in het geding tussen:
de besliscommissie beroepschriften van de Provincie Zeeland.
Bij besluit van 12 november 2009 heeft de raad van de gemeente Goes het verzoek van [appellant] om het Hooge Pad te Kloetinge te onttrekken aan het openbaar verkeer afgewezen.
Bij besluit van 13 april 2010 heeft de besliscommissie het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 juli 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 augustus 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 11 oktober 2011.
De besliscommissie heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 juni 2012, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. W.H. Lindhout, advocaat te Bergen op Zoom, en [gemachtigde], en de besliscommissie, vertegenwoordigd door mr. P.E.M. Bank, werkzaam bij de provincie Zeeland, zijn verschenen. Voorts is daar de raad, vertegenwoordigd door R. Caljouw, werkzaam bij de gemeente Goes, gehoord.
2.1. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Wegenwet, voor zover thans van belang, kan een weg aan het openbaar verkeer worden onttrokken bij een besluit van de raad van de gemeente, waarin de weg is gelegen.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, voor zover van belang, heeft iedere belanghebbende bij een weg het recht aan de raad van de gemeente, waarin de weg is gelegen, ten opzichte van die weg toepassing van artikel 9 te verzoeken.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de openbaarheid van het Hooge Pad het algemeen belang dient, nu het Hooge Pad geen functie heeft als verbindingsweg en ook geen cultuurhistorische functie. Daarnaast betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zijn belang niet zwaarwegend genoeg is om tot opheffing van de openbaarheid van het pad over te gaan. Hij wijst hierbij op het recht op vrij gebruik van de gronden en de overlast die hij ondervindt door het gebruik van het pad door derden.
2.3. De besliscommissie betoogt dat het Hooge Pad een voormalig kerkepad is dat voorziet in een verkeersbehoefte en reeds daarom het algemeen belang dient. De belangen van [appellant] als gebruiker van de gronden waarover een deel van het Hooge Pad loopt zijn meegenomen in de belangenafweging, aldus de besliscommissie.
2.4. Het Hooge Pad betreft een voormalig kerkepad dat loopt tussen het Noordeinde, de Langeweide en de Zomerweg. Het Hooge Pad loopt deels over gronden die bij [appellant] in gebruik zijn. Niet in geschil is dat het Hooge Pad met inbegrip van dit gedeelte is bedoeld voor en ook wordt gebruikt door voetgangers.
Zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen is met de openbare toegankelijkheid van wegen in beginsel het algemeen belang gediend. Dit is slechts anders indien een openbare weg feitelijk geen functie meer heeft voor het openbaar verkeer.
De omstandigheid dat het Hooge Pad uitsluitend is bedoeld voor voetgangers doet aan het belang van de openbaarheid niet af. Evenmin doet de omstandigheid dat het pad niet functioneel is voor de ontsluiting van percelen of dat de via het pad te bereiken punten ook zijn te bereiken via een alternatieve verbindingsroute met verharde wegen in de omgeving hieraan af. Uit het gegeven dat de betrokken punten ook zijn te bereiken op een andere manier volgt niet dat het Hooge Pad niet tevens een functie vervult als verbindingsroute voor voetgangers. Voorts is het algemeen belang bij openbaarheid van een weg niet uitsluitend gelegen in de ontsluiting van percelen of een verbinding tussen twee punten maar kan dit ook zien op het belang van de aanwezigheid van een wandelpad als zodanig. Uit het feitelijke gebruik dat door voetgangers van het pad wordt gemaakt, kan worden afgeleid dat het Hooge Pad ook daadwerkelijk frequent als wandelpad wordt gebruikt. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat het Hooge Pad een functie vervult voor het openbaar verkeer.
De vraag of het Hooge Pad daarnaast nog een cultuurhistorische waarde vertegenwoordigt, behoeft geen bespreking, nu dit niet aan de beslissing op bezwaar ten grondslag is gelegd en de rechtbank hieraan dientengevolge terecht geen betekenis heeft toegekend.
2.5. Het uitgangspunt dat met de openbare toegankelijkheid van wegen in beginsel het algemeen belang is gediend, brengt mee dat particuliere belangen om tot onttrekking over te gaan, zwaarwegend dienen te zijn.
Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat niet aannemelijk is dat het misbruik van het pad en de overlast die [appellant] ondervindt van zodanige ernst en frequentie zijn dat dit afsluiting van het pad of een gedeelte daarvan zou rechtvaardigen. Hierbij heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat het gebruik door voetgangers het normale gebruik van het voetpad behelst en dat misbruik van dit pad door fietsers en ruiters en het door [appellant] genoemde incident van met kluiten gooiende jongeren zich op elk openbaar voetpad kunnen voordoen. De rechtbank heeft voorts betekenis mogen toekennen aan het feit dat de gemeente ter voorkoming van misbruik van het pad door fietsers bij de toegangen tot het Hooge Pad fietssluizen heeft geplaatst. Daarnaast heeft de rechtbank in aanmerking mogen nemen dat de mogelijkheid bestaat op het terrein dat in gebruik is bij [appellant] op de grens met het Hooge Pad een afscherming te plaatsen zoals een haag.
De stelling dat de grond minder goed kan worden verpacht omdat loslopende honden de jacht verstoren en voorbijgangers de oogst meenemen heeft [appellant] voorts niet met enige objectieve gegevens onderbouwd.
Voor zover [appellant] wijst op de wateroverlast en de overlast van onkruid als gevolg van het slechte onderhoud van het pad en de daarnaast gelegen sloot overweegt de Afdeling dat dit de beoordeling van het geschil te buiten gaat. Overigens heeft de gemeente de klacht van [appellant] inzake wateroverlast in behandeling genomen waarna geen nieuwe melding is gevolgd en is vastgesteld dat de greppel goed schoon is en het water goed wegloopt.
2.6. Voor zover [appellant] betoogt dat hij belang heeft bij onttrekking aan het openbaar verkeer omdat hij aansprakelijk kan worden gehouden voor ongelukken door slecht onderhoud van het pad, heeft hij dit voor het eerst aangevoerd in hoger beroep. Nu geen reden is aan te nemen dat dit betoog niet reeds voor de rechtbank had kunnen worden gevoerd, dient het buiten beschouwing te blijven.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. Langeveld-Mak
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2012