201111022/1/A2.
Datum uitspraak: 25 juli 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de vereniging Vereniging Museum Waterland, gevestigd te Purmerend,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 7 september 2011 in zaak nr. 10/3236 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Purmerend.
Bij besluit van 11 december 2008 heeft het college aan het Museum subsidie verstrekt voor het jaar 2009, en tevens een afbouwregeling bekend gemaakt voor de jaren 2010, 2011, en de beëindiging van de subsidie per 2012.
Bij besluit van 23 november 2009 heeft het college het door het Museum daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 april 2010, verzonden op 7 april 2010, heeft de rechtbank, voor zover van belang, het tegen het besluit van 23 november 2009 gerichte beroep gegrond verklaard voor zover het de jaren 2010, 2011, en de beëindiging van de subsidie per 2012 betreft, het besluit in zoverre vernietigd, en bepaald dat voor het jaar 2010 een subsidie wordt verstrekt ter hoogte van € 61.843,00.
Bij besluit van 21 mei 2010 heeft het college uitvoering gegeven aan de uitspraak van de rechtbank, en het tegen het besluit van 11 december 2008 gemaakte bezwaar gegrond verklaard en dat besluit herroepen.
Hiertegen heeft het Museum beroep ingesteld.
Bij tussenuitspraak van 1 maart 2011 heeft de rechtbank een motiveringsgebrek in het besluit van 21 mei 2010 geconstateerd. De rechtbank heeft het college in de gelegenheid gesteld dit gebrek te herstellen.
Het college heeft hierop bij brieven van 17 en 25 maart 2011 gereageerd.
Bij uitspraak van 7 september 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door het Museum ingestelde beroep tegen het besluit van 21 mei 2010, voor zover thans van belang, gegrond verklaard voor zover het de subsidieverstrekking voor de jaren 2011 en 2012 en de beëindiging van de subsidie per 2013 (hierna tezamen: de afbouwregeling) betreft, dat besluit in zoverre vernietigd, en bepaald dat de rechtsgevolgen hiervan in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het Museum bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 oktober 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 10 november 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 juni 2012, waar het Museum, vertegenwoordigd door ir. P.N. Knook, bijgestaan door L. Wiedemeijer, beiden werkzaam bij het Museum, en het college, vertegenwoordigd door mr. K. Mol, bijgestaan door drs. C.A.M. Bouchier en drs. F.T. Koelemeijer, allen werkzaam bij de gemeente Purmerend, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene Subsidieverordening Purmerend 2008 (hierna: ASP 2008), is deze verordening van toepassing op het verstrekken van subsidies voor activiteiten die vallen binnen de in de gemeentelijke begroting opgenomen programma's.
Ingevolge artikel 1:4, eerste lid, kan het college een subsidieplafond vaststellen voor elk van de in artikel 1:2, eerste lid, bedoelde programma's dan wel voor elk van de in die programma's genoemde activiteiten.
Ingevolge het tweede lid stelt het college per subsidieplafond de wijze van verdeling vast.
2.2. Bij besluit van 11 december 2008 heeft het college aan het Museum een subsidie verstrekt voor het jaar 2009 ter hoogte van € 61.843,00, en tevens bekend gemaakt dat de subsidie zal worden beëindigd. Dit houdt in dat voor het jaar 2010 € 46.382,00 aan subsidie zal worden verstrekt, voor het jaar 2011 € 30.921,00, en dat met ingang van 1 januari 2012 de subsidie wordt beëindigd. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat het Museum onvoldoende draagvlak heeft en een te geringe bijdrage levert aan de gemeente Purmerend, en dat kunstuitleen niet tot de taken van het Museum behoort.
Bij besluit van 23 november 2009 heeft het college het eerder genoemde besluit gehandhaafd. Daarbij heeft het college de motivering aangevuld, en tevens voorgenomen bezuinigingen aan zijn besluit ten grondslag gelegd.
2.3. Bij besluit van 21 mei 2010 heeft het college uitvoering gegeven aan de uitspraak van de rechtbank van 1 april 2010, en het besluit van 11 december 2008 herroepen voor zover het de verstrekking van subsidie in 2011 en de beëindiging per 2012 betreft. Voor de jaren 2011 en 2012 zal een subsidie worden verstrekt van € 46.382,00 respectievelijk € 30.921,00, en vanaf het jaar 2013 zal de subsidie worden beëindigd.
2.4. Naar aanleiding van de tussenuitspraak van de rechtbank van 1 maart 2011 heeft het college aangegeven dat de voorgenomen bezuinigingen aan het besluit van 21 mei 2010 ten grondslag liggen.
Bij uitspraak van 7 september 2011 heeft de rechtbank vervolgens, voor zover thans van belang, het beroep tegen de afbouwregeling gegrond verklaard, het besluit van 21 mei 2010 in zoverre vernietigd en de rechtsgevolgen hiervan in stand gelaten.
2.5. Het museum betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college de inhoudelijke grondslag die ziet op de geringe bijdrage van het Museum aan de gemeente Purmerend en het onvoldoende maatschappelijk draagvlak, nog steeds aan het besluit van 21 mei 2010 ten grondslag heeft gelegd. Het stelt in dat verband dat in dat besluit wordt verwezen naar besluitvorming van de gemeenteraad van Purmerend in 2008, naar aanleiding waarvan in eerste instantie is besloten tot de afbouwregeling.
2.5.1. De subsidie aan het Museum is, zo is ter zitting komen vast te staan, een subsidie voor een activiteit die valt binnen het programma 'Actief in de stad', een programma als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de ASP 2008. Ten behoeve van dat programma is een bedrag begroot. Dat bedrag vormt, naar de Afdeling begrijpt, het plafond voor de subsidies binnen het programma, waarbij het college de verdeling van de beschikbare gelden baseert op artikel 1:4, tweede lid, van de ASP 2008. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college wat de afbouwregeling betreft een grote mate van beleidsvrijheid toekomt. Het college heeft er voor gekozen deze beleidsvrijheid in te vullen aan de hand van de Uitwerking bezuinigingstaakstelling subsidies. Daarin is de noodzaak tot bezuinigen beschreven, alsmede aan welke criteria het college subsidieverstrekking toetst.
2.5.2. Het Museum kan niet worden gevolgd in zijn betoog dat het college de inhoudelijke grondslag van het besluit van 11 december 2008 in het besluit van 21 mei 2010 niet heeft verlaten. Uit het besluit van 21 mei 2010 en de brieven van 17 en 25 maart 2011, waarin het college heeft verwezen naar de Uitwerking bezuinigingstaakstelling subsidies en de subsidieaanvraag aan het Museum heeft getoetst aan de hierin genoemde criteria, volgt, zoals de rechtbank eveneens terecht heeft overwogen, dat enkel de bezuinigingen aan de afbouwregeling ten grondslag liggen.
2.6. Voorts betoogt het Museum tevergeefs dat het als enige wordt getroffen door een beëindiging van de subsidie, en dat de rechtbank aldus heeft miskend dat het college in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld. Van gelijke gevallen is niet gebleken, nu de door het Museum aangehaalde instellingen respectievelijk een poppodium en twee theaters betreffen. Dit zijn naar hun aard instellingen met een ander karakter dan een museum, zodat het betoog reeds daarom faalt. Reeds gelet hierop faalt ook het betoog van het Museum dat toepassing van de criteria als bedoeld in de Uitwerking bezuinigingstaakstelling subsidies tot een gelijke uitkomst had moeten leiden.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Bindels
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2012