ECLI:NL:RVS:2012:BX2588

Raad van State

Datum uitspraak
25 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201111118/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening voorschot kinderopvangtoeslag 2007 door Belastingdienst

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 1 september 2011, waarin het beroep van [appellante] tegen een besluit van de Belastingdienst werd gegrond verklaard. De Belastingdienst had het aan [appellante] toegekende voorschot kinderopvangtoeslag over het jaar 2007 herzien en op nihil vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst het besluit van 29 oktober 2010, dat het voorschot op nihil stelde, moest vernietigen, maar dat de rechtsgevolgen in stand konden blijven omdat [appellante] onvoldoende bewijs had geleverd van de gemaakte kosten voor kinderopvang.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 2 juli 2012. De Belastingdienst voerde aan dat [appellante] niet had aangetoond dat zij daadwerkelijk kosten voor kinderopvang had gemaakt. [appellante] betoogde dat zij contant had betaald aan de gastouder, die geen bankrekening had, en dat zij geen bankafschriften kon overleggen omdat zij contant geld van familie had geleend. De rechtbank oordeelde dat [appellante] niet voldoende bewijs had geleverd voor haar stellingen en dat de Belastingdienst bevoegd was om om gegevens te vragen over de gemaakte kosten.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat [appellante] niet aannemelijk had gemaakt dat zij kosten had gemaakt voor kinderopvang. De beslissing van de Belastingdienst om het voorschot op nihil vast te stellen werd als niet onredelijk beschouwd. Het hoger beroep van [appellante] werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201111118/1/A2.
Datum uitspraak: 25 juli 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Rotterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 1 september 2011 in zaak nr. 10/5085 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 augustus 2010, aangevuld bij besluit van 8 september 2010, heeft de Belastingdienst het aan [appellante] toegekende voorschot kinderopvangtoeslag over het jaar 2007 herzien en op nihil vastgesteld.
Bij besluit van 29 oktober 2010 heeft de Belastingdienst het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 september 2011, verzonden op 7 september 2011, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 29 oktober 2010 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 oktober 2011, hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 juli 2012, waar de Belastingdienst, vertegenwoordigd door mr. drs. J.H.E. van der Meer, werkzaam bij de Belastingdienst, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), zoals deze wet gold ten tijde hier van belang en voor zover hier van belang, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), met uitzondering van artikel 49, van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, voor zover hier van belang, heeft een ouder aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten jegens het Rijk, indien het betreft gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht, en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1˚ het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2˚ de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3˚ de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Awir, voor zover hier van belang, verleent de Belastingdienst een voorschot indien de tegemoetkoming naar verwachting niet binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag zal worden toegekend.
Ingevolge het vierde lid kan de Belastingdienst het voorschot herzien.
Ingevolge het vijfde lid kan een herziening van het voorschot leiden tot een terug te vorderen bedrag.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
2.2. Aan het besluit van 29 oktober 2010, waarbij de besluiten van 24 augustus 2010 en 8 september 2010 tot herziening van het voorschot kinderopvangtoeslag 2007 zijn gehandhaafd, heeft de Belastingdienst ten grondslag gelegd dat geen verklaring omtrent het gedrag (hierna: VOG) van de gastouder is overgelegd. In het verweer tegen het beroep heeft de Belastingdienst de grondslag dat een VOG zou ontbreken laten vallen en deze gewijzigd in die zin dat [appellante] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij daadwerkelijk de gastouder voor de kinderopvang heeft betaald.
2.3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het besluit van 29 oktober 2010 moet worden vernietigd omdat de grondslag van het besluit onjuist was. De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen blijven, nu [appellante] onvoldoende bewijzen heeft overgelegd van de betalingen aan de gastouder. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de Belastingdienst het voorschot kinderopvangtoeslag 2007 terecht op nihil heeft vastgesteld.
2.4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in 2007 kosten voor kinderopvang heeft gemaakt. Zij stelt in dit verband dat de gastouder ten tijde van de werkzaamheden niet over een bankrekening beschikte, waardoor zij alleen contant betaald kon worden. De overgelegde kwitanties bewijzen volgens [appellante] dat de kinderopvang desalniettemin wel is betaald. Tevens voert [appellante] aan dat de rechtbank heeft miskend dat zij geen bankafschriften van geldopnames bij een bank kon overleggen omdat zij contant geld van familie heeft geleend voor het starten van haar eigen bedrijf en hiermee gedeeltelijk de kosten van kinderopvang heeft betaald. Voorts betoogt [appellante] dat de rechtbank heeft miskend dat het onredelijk is dat de Belastingdienst het voorschot op nihil heeft vastgesteld.
2.4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 22 juni 2011 in zaak nr.
201010918/1/H2) volgt uit artikel 18 van de Awir, gelezen in samenhang met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko, dat degene die kinderopvangtoeslag ontvangt moet kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft gemaakt en wat de hoogte is van deze kosten. De Belastingdienst was dan ook bevoegd om [appellante] om gegevens te vragen waaruit blijkt welke bedragen zij heeft betaald aan de gastouder.
2.4.2. De rechtbank is terecht tot het oordeel gekomen dat [appellante] er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat zij de gastouder voor kinderopvang heeft betaald. Hierbij heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat de contante betalingen op geen enkele wijze zijn terug te voeren op verifieerbare gegevens, zoals rekeningafschriften of bewijzen van geldopnames. De stelling van [appellante] dat de gastouder geen bankrekening had, doet hier niet aan af, nu ook uit andere gegevens niet is af te leiden dat [appellante] de gastouder voor kinderopvang heeft betaald. Zo heeft de rechtbank terecht overwogen dat de stelling van [appellante] dat zij een deel van de leningen heeft gebruikt om de kosten van kinderopvang contant te voldoen en dat zij om die reden geen bankafschriften van geldopnames kon overleggen, niet uit de overgelegde leningsovereenkomsten blijkt, noch uit andere stukken. Voorts blijkt uit de door [appellante] overgelegde kwitanties niet voor welke werkzaamheden de betalingen zijn geweest of voor hoeveel uren er in een maand kinderopvang zou zijn geweest.
Nu [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij kosten heeft gemaakt voor kinderopvang, is het niet onredelijk dat de Belastingdienst het voorschot op nihil heeft vastgesteld. Het betoog faalt derhalve.
2.5. Het voorgaande betekent dat [appellante] voor het jaar 2007 geen recht heeft op een voorschot kinderopvangtoeslag, zodat hetgeen zij over het ontbreken van de dagtekening op de overeenkomst tussen het gastouderbureau en haarzelf heeft aangevoerd geen bespreking meer behoeft.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2012
85-752.