ECLI:NL:RVS:2012:BX2586

Raad van State

Datum uitspraak
25 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201112611/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag toevoeging rechtsbijstand na verlening van rechtsbijstand

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin de rechtbank het beroep van [appellante] tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een toevoeging voor rechtsbijstand ongegrond heeft verklaard. De Raad voor Rechtsbijstand had op 28 december 2010 de aanvraag van [appellante] afgewezen, omdat deze was ingediend nadat de rechtsbijstand feitelijk was verleend. De rechtbank bevestigde dit oordeel in haar uitspraak van 23 november 2011.

[appellante] heeft hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij aanvoert dat zij op 12 augustus 2010 een aanvraag voor een toevoeging heeft ingediend. De Raad van State heeft de argumenten van [appellante] beoordeeld, waaronder de stelling dat haar gemachtigde een vaste verzendwijze hanteert en dat de aanvraag op een correcte manier is verzonden. De Raad oordeelt echter dat [appellante] niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de aanvraag daadwerkelijk is verzonden.

De Raad van State verwijst naar de Wet op de rechtsbijstand (Wrb), die bepaalt dat de raad de toevoeging kan weigeren indien de aanvraag wordt ingediend nadat de rechtsbijstand feitelijk is verleend. De Raad bevestigt dat de aanvraag van [appellante] te laat is ingediend, aangezien er meer dan vier weken zijn verstreken sinds de aanvang van de rechtsbijstand.

Uiteindelijk oordeelt de Raad van State dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 25 juli 2012.

Uitspraak

201112611/1/A2.
Datum uitspraak: 25 juli 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Rotterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 23 november 2011 in zaak nr. 11/4342 in het geding tussen:
[appellante]
en
de raad voor rechtsbijstand (lees: het bestuur van de raad voor de rechtsbijstand; hierna: de raad).
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 december 2010 heeft de raad de aanvraag van [appellante] om een toevoeging voor rechtsbijstand afgewezen.
Bij besluit van 29 april 2011 heeft de raad het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 november 2011, verzonden op 24 november 2011, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 december 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 29 december 2011.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 juli 2012, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. R.S. Wijling, advocaat te Rotterdam, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) kan de raad de toevoeging weigeren indien de aanvraag wordt ingediend nadat de rechtsbijstand feitelijk is verleend.
2.2. De raad voert ten aanzien van de toepassing van de Wrb het beleid, neergelegd in het Handboek Toevoegen 2007 (hierna: het Handboek).
Volgens aantekening 2 bij artikel 28 van de Wrb van het Handboek kunnen zich omstandigheden voordoen op grond waarvan de te late indiening verschoonbaar kan worden geacht, zoals een spoedeisend belang bij de verlening van rechtsbijstand. De raad zal echter in ieder geval toepassing geven aan artikel 28, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wrb, indien de aanvraag wordt ingediend op een moment dat sedert de aanvang van rechtsbijstand meer dan vier weken zijn verstreken.
2.3. [appellante] heeft de raad bij brief van 29 oktober 2010 verzocht om een besluit te nemen op haar aanvraag om toevoeging van 12 augustus 2010. De raad heeft bij het besluit van 28 december 2010, zoals gehandhaafd bij het besluit van 29 april 2011, de toevoeging geweigerd aangezien deze is aangevraagd nadat de rechtsbijstand reeds feitelijk was verleend en onvoldoende steekhoudende argumenten voor de te late aanvraag zijn aangevoerd.
De rechtbank heeft dit standpunt bij de aangevallen uitspraak gevolgd en het beroep ongegrond verklaard.
2.4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij reeds op 12 augustus 2010 een aanvraag voor een toevoeging heeft ingediend. De rechtbank heeft volgens haar miskend dat het kantoor van haar gemachtigde een vaste wijze van verzending kent van post aan de raad. Alle toevoegingaanvragen, brieven en overige stukken worden dagelijks aan de raad verzonden. Daarbij wordt gebruik gemaakt van één vaste envelop die is voorzien van het juiste adres van de raad en waarin alle post gezamenlijk is gevoegd, zodat het risico dat post kwijt raakt wordt beperkt. Volgens [appellante] is de verzendadministratie van het kantoor van de gemachtigde aldus in orde. Voorts voert [appellante] aan dat het kantoor van de gemachtigde participeert in de zogenoemde High Trust Regeling van de raad, hetgeen onder meer inhoudt dat de administratie van dat kantoor door de raad in orde is gevonden.
2.4.1. Dit betoog faalt. De aanvraag is niet aangetekend verzonden. [appellante] heeft daarmee het risico van het niet ontvangen van de aanvraag door de raad en het niet kunnen leveren van bewijs dat de aanvraag ter post is bezorgd aanvaard (vergelijk de uitspraak van 4 augustus 2010 in zaak nr.
201000528/1/H3). Hoewel uit de overgelegde administratie van de gemachtigde van [appellante] blijkt dat de aanvraag op 12 augustus 2010 is aangemaakt en uitgeprint, heeft zij onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de aanvraag vervolgens daadwerkelijk in de envelop is gedaan, waarin alle stukken die aan de raad werden verzonden bijeengevoegd werden, en aan de raad is verstuurd. De enkele stelling ter zitting van de gemachtigde van [appellante] dat hij de aanvraag zelf in de desbetreffende envelop heeft gedaan is in dit kader onvoldoende. Ook de omstandigheid dat het kantoor van de gemachtigde participeert in de High Trust Regeling van de raad doet aan dit oordeel niet af. De rechtbank heeft aldus terecht en op goede gronden geoordeeld dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij reeds op 12 augustus 2010 een aanvraag om een toevoeging bij de raad heeft ingediend.
2.5. Voorts betoogt [appellante] dat het oordeel van de rechtbank, dat de aanvraag voor een toevoeging die bij brief van 29 oktober 2010 is ingediend door de raad niet meer kon worden gehonoreerd, nu de rechtsbijstand reeds meer dan vier weken voor deze aanvraag was aangevangen, onjuist is. Volgens [appellante] volgt uit het Handboek dat een toevoeging kan worden verleend zolang de rechtsbijstand niet is geëindigd.
2.5.1. Dit betoog faalt. Volgens aantekening 2 bij artikel 28 van de Wrb van het Handboek zal de raad in ieder geval de toevoeging weigeren indien de aanvraag wordt ingediend op een moment dat sedert de aanvang van rechtsbijstand meer dan vier weken zijn verstreken. De vraag of de rechtsbijstand op het moment van de aanvraag nog wordt verleend is in dat kader niet relevant. Dit beleid is niet onredelijk.
Nu de aanvraag van 29 oktober 2010 bij de raad op 1 november 2010 is binnengekomen, en er reeds op 29 september 2010 een hoorzitting was waarvoor rechtsbijstand is verleend, heeft de rechtbank terecht en op goede gronden geoordeeld dat meer dan vier weken zijn verstreken tussen de aanvang van de rechtsbijstand en het indienen van de aanvraag om een toevoeging.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2012
85-752.