ECLI:NL:RVS:2012:BX2579

Raad van State

Datum uitspraak
25 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201112577/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vrijstelling bestemmingsplan voor woningbouw in agrarisch gebied

In deze zaak heeft de Raad van State op 25 juli 2012 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellant] tegen de gemeente Weststellingwerf. Het hoger beroep volgde op een eerdere uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, die het beroep van [appellant] tegen de weigering van de gemeente om vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen ongegrond had verklaard. De gemeente had op 1 februari 2010 besloten om geen vrijstelling te verlenen voor de bouw van een woning met schuur op het perceel te Sonnega, omdat het bouwplan in strijd was met het geldende bestemmingsplan "Buitengebied". De rechtbank oordeelde dat de gemeente het bezwaar van [appellant] terecht ongegrond had verklaard, en dat de procedure zorgvuldig was verlopen.

In hoger beroep betoogde [appellant] dat hij niet in de gelegenheid was gesteld om zijn verzoek om vrijstelling nader toe te lichten voordat het voorstel op de raadsagenda werd geplaatst. Ook stelde hij dat het advies van de afdeling Ruimte van de provincie Fryslân niet correct was, omdat dit betrekking had op een naastgelegen perceel. De Raad van State oordeelde echter dat de rechtbank terecht geen aanleiding zag om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van de besluitvorming. De Raad bevestigde dat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan, omdat het buiten de op de plankaart aangeduide bebouwingsvlakken viel.

De Raad van State concludeerde dat de gemeente in redelijkheid had kunnen besluiten om geen vrijstelling te verlenen, en dat het individuele belang van [appellant] niet opwoog tegen het gemeentelijke en provinciale beleid. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201112577/1/A1.
Datum uitspraak: 25 juli 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Wolvega, gemeente Weststellingwerf,
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 27 oktober 2011 in zaak nr. 11/245 in het geding tussen:
[appellant]
en
de raad van de gemeente Weststellingwerf.
1. Procesverloop
Bij besluit van 1 februari 2010 heeft de raad geweigerd [appellant] vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen voor het oprichten van een woning met schuur op het perceel [locatie] te Sonnega (hierna: het perceel).
Bij besluit van 6 december 2010 heeft hij het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 oktober 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 december 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 30 januari 2012.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 mei 2012, waar de raad, vertegenwoordigd door J. van Weperen en R.H. Roemeling, beiden werkzaam in dienst van de gemeente, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied" rust op het perceel de bestemming "Agrarisch gebied A1". Ingevolge artikel 2, tweede lid, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, mogen gebouwen op deze gronden uitsluitend worden opgericht binnen een denkbeeldige rechthoek, gelegen binnen de op de kaart aangeduide bebouwingsvlakken. Het bouwplan is, nu het voorziet in bebouwing buiten de op de plankaart aangeduide bebouwingsvlakken, met dat voorschrift in strijd.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de raad hem ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld zijn verzoek om vrijstelling nader toe te lichten, voordat het voorstel om het af te wijzen op de raadsagenda werd geplaatst. Voorts is het verzoek ten onrechte niet door de afdeling Ruimte van de provincie Fryslân beoordeeld, nu haar advies van 30 oktober 2009 (hierna: het advies van de afdeling Ruimte) niet het perceel, maar het naastgelegen perceel betreft. Ten slotte is het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften (hierna: de commissie) ten onrechte aan het besluit van 6 december 2012 ten grondslag gelegd, nu daarin, door vooringenomenheid van de commissie, geen volledige heroverweging plaats heeft gevonden, aldus [appellant].
2.2.1. In hetgeen in beroep is aangevoerd, heeft de rechtbank terecht geen aanleiding voor het oordeel gezien dat het besluit niet zorgvuldig tot stand is gekomen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [appellant] vooringenomenheid van de commissie niet aannemelijk heeft gemaakt en het in beroep aangevoerde geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het advies van de commissie zodanige gebreken vertoont, dat de raad het niet aan het besluit van 6 december 2010 ten grondslag mocht leggen. Voorts leidt de gestelde omstandigheid dat [appellant] niet is gehoord, voordat zijn verzoek op de raadsagenda was geplaatst, niet tot dat oordeel, nu [appellant] op het door hem gemaakte bezwaar is gehoord. Dat het advies van de afdeling Ruimte het naastgelegen perceel betreft, leidt niet tot een ander oordeel. Die afdeling heeft het bouwplan aan het beleid van de provincie Fryslân voor het gebied, waartoe ook het perceel behoort, getoetst. Dat afzonderlijke vermelding van het perceel tot een ander advies zou hebben geleid, is niet aannemelijk gemaakt.
Het betoog faalt.
2.3. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), zoals die wet luidde ten tijde van belang en voor zover thans van belang, kan de gemeenteraad, behoudens het bepaalde in het tweede en derde lid, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling van het geldende bestemmingsplan verlenen, mits dat project is voorzien is van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk, intergemeentelijk of regionaal structuurplan verstaan, aldus die bepaling.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat het bouwplan in strijd is met het "Structuurplan Weststellingwerf 2000-2015", vastgesteld door de raad op 25 februari 2002 (hierna: het structuurplan), heeft miskend dat het perceel volgens de in het structuurplan gehanteerde terminologie in het buitengebied is gelegen, maar daar in werkelijkheid niet ligt. Voorts heeft zij miskend dat het in een "woonstriep", als bedoeld in het structuurplan, is gelegen en die "striep" direct op de dorpsbebouwing van Sonnega aansluit en het bouwplan om die reden in overeenstemming is met het structuurplan, dan wel de doelstelling daarvan.
2.4.1. De raad heeft aan de weigering ten grondslag gelegd dat het bouwplan in strijd is met het structuurplan en met het provinciale beleid.
Tussen partijen is niet in geschil dat het perceel in het buitengebied, als bedoeld in het structuurplan, is gelegen. Dat het perceel, naar gesteld, in werkelijkheid daar niet ligt, heeft niet de betekenis die [appellant] gehecht wil zien, nu in het structuurplan het beleid is uiteengezet voor onder meer het dorp Sonnega. Volgens het structuurplan wordt voor elk dorp in het buitengebied, waarvoor een apart bestemmingsplan bestaat, een bebouwingscontour bepaald, waarbinnen nog ruimte is voor incidentele woningbouw. Tussen partijen is niet in geschil dat het perceel niet binnen zodanige contour is gelegen. Buiten deze contouren is woningbouw volgens het structuurplan eventueel mogelijk in zogenoemde "woonstriepen", tezamen met het realiseren van een forse bosstrook die openbaar toegankelijk is, aansluitend op het dorpslint. Dit echter alleen, indien er van hogerhand toestemming voor wordt gegeven, hetgeen hier niet is gebeurd. Volgens de bestuurlijke reactie van gedeputeerde staten van de provincie Fryslân van 10 september 2002 op het structuurplan kan een "woonstriep" in de toekomst "bespreekbaar" worden, voor zover daarmee op langere termijn kan worden aangesloten op de stedelijke ontwikkeling van Wolvega en deze meedoet met de landschappelijke afzoming (structuurversterking bosstroken) aan de westkant van die kern. Nu de toelichting op de beoogde structuurversterking ontbreekt, hebben gedeputeerde staten ten aanzien van deze "woonstriep" een voorbehoud gemaakt. Redelijke uitleg van het structuurplan brengt, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, met zich dat onder "woonstriep" een strook met meerdere woningen wordt verstaan en niet de bouw van een enkele woning, al dan niet in een bestaande "woonstriep". Derhalve is niet van belang of het perceel in een "woonstriep", als bedoeld in het structuurplan, is gelegen. Nu het bouwplan in solitaire woningbouw buiten de bebouwingscontour voorziet, is het in strijd met het structuurplan. Bovendien dient volgens het structuurplan te worden voorkomen dat de nu nog aanwezige vrije velden worden bebouwd.
De betogen falen.
2.5. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank, door te overwegen dat het bouwplan in strijd is met het provinciale beleid, heeft miskend dat de bestuurlijke reactie van gedeputeerde staten van Fryslân van 10 september 2002 op het structuurplan geen betrekking heeft op incidentele woningbouw in een bestaande "woonstriep", als bedoeld in het structuurplan, doch slechts op een nieuwe te realiseren "woonstriep". Voorts kan het advies van de afdeling Ruimte evenmin tot dat oordeel leiden, nu dat betrekking heeft op het naastgelegen perceel, aldus [appellant].
2.5.1. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de raad het bouwplan ten onrechte in strijd is met het provinciale beleid heeft geacht. Daartoe heeft zij terecht in aanmerking genomen dat het advies van de afdeling Ruimte het beleid voor het gebied, waartoe zowel het naastgelegen perceel, als het perceel behoort, weergeeft. Volgens dat advies voorziet het bouwplan niet in het realiseren van een nieuwe "woonstriep", maar in de toevoeging van een enkele woning in het buitengebied, hetgeen niet wenselijk wordt geacht. Hetgeen [appellant] aanvoert ten aanzien van de bestuurlijke reactie van 10 september 2002, behoeft geen bespreking, nu, gelet op hetgeen hiervoor onder 2.4.1 is overwogen, niet van belang is of het perceel in een "woonstriep", als bedoeld in het structuurplan is gelegen.
Het betoog faalt.
2.6. [appellant] betoogt ook dat de rechtbank heeft miskend dat de raad, gelet op zijn belang om bij zijn onderneming te wonen, niet in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen weigeren. Daartoe voert hij aan dat gedeputeerde staten zich in 1989 in het kader van de goedkeuring van het bestemmingsplan op het standpunt hebben gesteld dat rekening dient te worden gehouden met eventuele bouwmogelijkheden voor een handelsstal ten behoeve van een paardenfokkerij op het perceel, nu het een versnipperd gebied betreft. De raad heeft met dit standpunt ten onrechte geen rekening gehouden. Voorts is voor andere percelen, waaronder Sonnegaweg 3 te Sonnega, in strijd met het structuurplan in het nieuwe bestemmingsplan Sonnega een wijzigingsbevoegdheid tot woongebied is opgenomen, aldus [appellant].
2.6.1. Ter zitting van de rechtbank heeft de raad toegelicht dat het individuele belang van [appellant] niet zo zwaarwegend is, dat in verband daarmee van het gemeentelijke en provinciale beleid dient te worden afgeweken. De rechtbank heeft in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op dat standpunt heeft kunnen stellen. Daarbij heeft zij terecht in aanmerking genomen dat de verwijzing naar het standpunt van het college van gedeputeerde staten niet tot dat oordeel leidt, nu dat standpunt betrekking heeft op andere bouwwerken. De gestelde omstandigheid dat in het bestemmingsplan voor andere percelen, waaronder Sonnegaweg 3, een wijzigingsbevoegdheid tot woongebied is opgenomen, leidt evenmin tot dat oordeel, nu deze percelen, zoals de raad onweersproken heeft gesteld, binnen de bebouwingscontour van het structuurplan vallen, en om die reden niet als gelijk of vergelijkbaar kunnen worden aangemerkt.
Ook dit betoog faalt.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. W. Sorgdrager, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Oudenaller
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2012
407-712.