ECLI:NL:RVS:2012:BX2570

Raad van State

Datum uitspraak
25 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201108917/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van bestemmingsplan en invordering van dwangsom bij stalling van vrachtauto's

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Voorst, waarbij hem werd gelast het gebruik van een perceel in Nijbroek voor de stalling en onderhoud van vrachtauto's te beëindigen. Het college legde een dwangsom op van € 2.000,00 per overtreding, met een maximum van € 20.000,00. De rechtbank Zutphen verklaarde het beroep van [appellant] ongegrond, waarna hij hoger beroep instelde bij de Raad van State. De Raad van State oordeelde dat het college bevoegd was om handhavend op te treden, omdat het stallen van vrachtwagens niet in overeenstemming was met het bestemmingsplan "Nijbroek 2008". Het perceel had de bestemming "Bedrijf", maar de activiteiten van [appellant] vielen onder een andere categorie die niet was toegestaan. Het betoog van [appellant] dat het college in strijd met het gelijkheidsbeginsel handelde, werd door de rechtbank weerlegd. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank, maar vernietigde wel het besluit van het college tot invordering van de dwangsom, omdat het college niet voldoende had aangetoond dat er daadwerkelijk een overtreding had plaatsgevonden. De Raad oordeelde dat het college de proceskosten van [appellant] moest vergoeden.

Uitspraak

201108917/1/A1.
Datum uitspraak: 25 juli 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Nijbroek, gemeente Voorst, handelend onder [naam],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 6 juli 2011 in zaak nr. 10/1383 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Voorst.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 maart 2010 heeft het college [appellant] onder oplegging van een dwangsom van € 2.000,00 per overtreding met een maximum van € 20.000,00, voor zover thans van belang, gelast het gebruik van het perceel [locatie] te Nijbroek, gemeente Voorst, voor stalling en onderhoud van vrachtauto's en opleggers te beëindigen en beëindigd te houden.
Bij besluit van 1 juli 2010 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 juli 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 augustus 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 14 september 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 29 maart 2012 heeft het college besloten tot invordering van de door [appellant] verbeurde dwangsom ter hoogte van € 2.000,00.
Deze invorderingsbeschikking heeft [appellant] bij brief van 20 april 2012 betwist.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 mei 2012, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. W.J. de Vries-Mulder, advocaat te Amersfoort, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.H. Koopman en H.E. Oussoren, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. [appellant] exploiteert op het perceel sinds 1972 het bedrijf [naam], welk bedrijf onder meer tweewielers en brommobielen verkoopt en repareert en brandstoffen verkoopt. Sinds 2006 is op het perceel tevens het bedrijf Wiltra nationaal en internationaal transport gevestigd (hierna: Wiltra), de eenmanszaak van zijn zoon.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Nijbroek 2008" rust op het perceel de bestemming "Bedrijf".
Ingevolge artikel 4, onder 4.1, lid a, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn de voor "Bedrijf" aangewezen gronden bestemd voor bedrijven behorende tot de categorie 1 en 2 van de in bijlage II opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten, alsmede voor detailhandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "detailhandel", garagebedrijven, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "garage" en een verkooppunt voor motorbrandstoffen zonder lpg, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "verkooppunt motorbrandstoffen", een en ander met de daarbij behorende groenvoorzieningen, tuinen, erven en paden, verkeers- en bedrijfsvoorzieningen, water, alsmede voor openbare nutsvoorzieningen.
Een goederenvervoerbedrijf is een bedrijf behorende tot categorie 3 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten.
Ingevolge artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro), voor zover hier van belang, is het verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken in strijd met een bestemmingsplan.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college niet bevoegd was om tot handhavend optreden over te gaan omdat het parkeren van de vrachtwagens op het perceel gedurende het weekend niet behoort tot de bedrijfsactiviteiten op het perceel.
2.3.1. Dit betoog faalt. [appellant] is eigenaar van het perceel. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het stallen van de vrachtwagens onlosmakelijk onderdeel uitmaakt van de bedrijfsmatige transportactiviteiten die vanuit en ten behoeve van Wiltra op het perceel worden ontplooid. Nu dit bedrijf niet kan worden aangemerkt als bedrijf behorende tot de categorieën die ingevolge artikel 4, onder 4.1, lid a, van de planvoorschriften zijn toegestaan, maar wel als goederenvervoerbedrijf, behorende tot categorie 3 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, zijn de door Wiltra ontplooide bedrijfsactiviteiten in strijd met het bestemmingsplan, zodat het college terzake bevoegd was handhavend op te treden. Dat, zoals [appellant] stelt, voor het parkeren van twee vrachtwagens op het perceel geen vergunning krachtens de Wet milieubeheer is vereist, kan wat daar verder van zij niet leiden tot een ander oordeel. Dit neemt de strijd met het bestemmingsplan, en derhalve de overtreding van artikel 7.10 van de Wro, niet weg.
2.4. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld. Daartoe wijst hij op vijf andere locaties in de gemeente, waar vrachtwagens staan gestald en waartegen niet wordt opgetreden.
2.4.1. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het college met de bevindingen van zijn onderzoek naar de door [appellant] in beroep voorgedragen gevallen, het beroep op het gelijkheidsbeginsel voldoende heeft weerlegd.
Naar aanleiding van de door [appellant] in hoger beroep voorgedragen gevallen heeft het college in zijn verweerschrift aangegeven dat in drie van die gevallen andere bestemmingsplannen van toepassing zijn, op grond waarvan het betrokken bedrijf en het ter plaatse stallen van vrachtwagens zijn toegestaan of positief bestemd. In de andere twee gevallen is volgens het college onderscheidenlijk tijdelijk parkeren bij een chauffeursrestaurant en tijdelijk parkeren op parkeervlakken op de openbare weg aan de orde. Hiermee heeft het college ontzenuwd dat deze gevallen gelijk zijn aan de situatie op het perceel van [appellant], zodat voor het oordeel dat het college heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel geen aanleiding bestaat.
Het betoog faalt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Ingevolge artikel 5:39, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), voor zover hier van belang, heeft het hoger beroep tegen de last onder dwangsom mede betrekking op een beschikking die strekt tot invordering van de dwangsom, voor zover de belanghebbende deze beschikking betwist.
Nu [appellant] de invorderingsbeschikking van 29 maart 2012 betwist, heeft het hoger beroep mede daarop betrekking.
2.7. [appellant] betoogt dat geen dwangsom is verbeurd. Daartoe voert hij, onder overlegging van een boekingsoverzicht van de periode 20 januari 2011 tot en met 22 december 2011, aan dat het onderhoud van de vrachtwagens niet op het perceel maar elders, bij het [bedrijf], plaatsvindt. Wel zijn op het perceel onder meer (dashboard)lampjes vervangen en het interieur van een vrachtwagen schoongemaakt, maar deze activiteiten maken onderdeel uit van de bedrijfsactiviteiten van het ter plaatse gevestigde tankstation, aldus
[appellant].
2.7.1. Het college heeft aan de invorderingsbeschikking ten grondslag gelegd dat op 15 maart 2012 omstreeks 16.45 uur door een toezichthouder van de gemeente is geconstateerd dat onder de luifel van de benzinepomp op het perceel een vrachtauto van Wiltra stond. Het interieur werd schoongemaakt en het dashboard werd hersteld. Aan de buitenkant van de vrachtauto werden herstelwerkzaamheden uitgevoerd.
2.7.2. Met deze onderzoeksbevindingen heeft het college niet aannemelijk gemaakt dat op het perceel op 15 maart 2012 omstreeks 16.45 uur een vrachtauto van Wiltra gestald stond waaraan onderhoudswerkzaamheden werden uitgevoerd die niet kunnen worden begrepen onder de reguliere bedrijfsactiviteiten van een tankstation. Daarbij is van belang dat [appellant] ter zitting onweersproken heeft gesteld dat in de cabine naast schoonwerkzaamheden uitsluitend een dashboardlampje werd vervangen. Voorts heeft hij met het boekingsoverzicht voldoende aannemelijk gemaakt dat het daadwerkelijke onderhoud van de vrachtwagen elders is gepleegd, terwijl met betrekking tot de gestelde herstelwerkzaamheden aan de buitenkant, waarvan door [appellant] wordt ontkend dat deze hebben plaatsgevonden, door het college niet duidelijk is gemaakt wat deze inhielden. Gelet hierop, en nu het college ook niet op grond van ander bewijsmateriaal, zoals foto's, onomstotelijk heeft vastgesteld dat niet tijdig aan de last is voldaan, is het college ten onrechte tot invordering van de dwangsom overgegaan.
Het betoogt slaagt.
2.8. Het beroep is gegrond. Het besluit van 29 maart 2012 dient te worden vernietigd.
2.9. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten in beroep te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I bevestigt de aangevallen uitspraak;
II vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Voorst van 29 maart 2012, kenmerk 2012-09139;
III veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Voorst tot vergoeding van de bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 914,32 (zegge: negenhonderdveertien euro en tweeëndertig cent), waarvan € 874,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2012
407-713.