ECLI:NL:RVS:2012:BX2568

Raad van State

Datum uitspraak
25 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201200773/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlening bouwvergunning voor terrasoverkapping in Weert

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond, die op 8 december 2011 het beroep van [appellante] tegen de verlening van een bouwvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Weert ongegrond heeft verklaard. Het college had op 15 februari 2011 ontheffing en bouwvergunning verleend voor het aanbouwen van een terrasoverkapping op het perceel [locatie] te Weert. De rechtbank oordeelde dat het bouwplan niet als een bijgebouw kon worden aangemerkt, maar als een uitbreiding van het hoofdgebouw, en dat het college in redelijkheid ontheffing had kunnen verlenen van de bestemmingsplanvoorschriften.

[Appellante] heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het bouwplan een uitbreiding van het hoofdgebouw is en dat de beleidsregels voor buitenplanse ontheffingen niet van toepassing zijn. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 5 juli 2012 ter zitting behandeld, waarbij [appellante] werd bijgestaan door haar advocaat. De Afdeling heeft overwogen dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het bouwplan niet voldoet aan de omschrijving van bijgebouw in het paraplubestemmingsplan, omdat het een tweede bouwlaag creëert. De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat het college in redelijkheid ontheffing heeft kunnen verlenen van de bestemmingsplanvoorschriften.

De Afdeling heeft verder overwogen dat de door [appellante] aangevoerde bezwaren tegen de overlast die het bouwplan met zich meebrengt, niet opwegen tegen de belangen die zijn gediend bij de verlening van de ontheffing. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college de belangen van [appellante] in redelijkheid heeft kunnen afwegen tegen de belangen van de vergunninghouder. Het hoger beroep van [appellante] is ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd.

Uitspraak

201200773/1/A1.
Datum uitspraak: 25 juli 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Weert,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 8 december 2011 in zaak nr. 11/568 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Weert.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 februari 2011 heeft het college aan [vergunninghouder] ontheffing en bouwvergunning verleend voor het aanbouwen van een terrasoverkapping op het perceel [locatie] te Weert (hierna: het perceel).
Bij uitspraak van 8 december 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 januari 2012, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 20 februari 2012.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 juli 2012, waar [appellante], bijgestaan door mr. R.H.A ter Huurne, en het college, vertegenwoordigd door mr. H.L.M.G. Creemers, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan voorziet in het oprichten van een terrasoverkapping boven het in de uitspraak van de Afdeling van 9 juni 2010 in zaak nr.
200907694/1/H1, als bijgebouw aangemerkte gebouw op het perceel.
2.2. Ingevolge artikel 3.23, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold ten tijde van belang, kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen ontheffing verlenen van het bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 4.1.1, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro), zoals dit gold ten tijde van belang, komt voor toepassing van die bepaling van de wet een uitbreiding van of een bijgebouw bij een woning in aanmerking, mits het aantal woningen gelijk blijft.
Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "(Woon)gebieden rond het centrum" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Woondoeleinden (W)".
Ingevolge artikel 1 wordt in de voorschriften onder onderbouw verstaan: een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer, waarvan de bovenkant minder dan 1.20 m boven peil is gelegen.
Ingevolge artikel 4, lid 4.1, onderdeel a, zijn de gronden die op de plankaart zijn aangewezen voor "Woondoeleinden (W)" bestemd voor het wonen met de daarbij behorende tuinen en erven.
Ingevolge artikel 4, lid 4.3.3, onderdeel c, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, mag de maximale diepte van een hoofdgebouw 14 m bedragen.
Ingevolge artikel 3.1, derde lid, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Paraplubestemmingsplan bijgebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, evenementen en algemene gebruiksbepaling" (hierna: het paraplubestemmingsplan), zijn de voorschriften van het paraplubestemmingsplan eveneens van toepassing op het perceel.
Ingevolge artikel 3.2, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, treedt het paraplubestemmingsplan in de plaats van de regeling omtrent bijgebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde in de in artikel 3.1, derde lid, genoemde bestemmingsplannen.
Ingevolge artikel 1 wordt in de voorschriften onder gebouw verstaan: elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, of geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
Ingevolge artikel 1 wordt in de voorschriften onder bijgebouw verstaan: een al dan niet aangebouwd gebouw of uitbouw, dat in bouwkundig en ruimtelijk opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde erf gelegen hoofdgebouw en bestaat uit één bouwlaag.
Ingevolge dat artikel wordt onder bouwlaag verstaan: een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of dakbalken is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
Ingevolge artikel 4.1.3, onder d, voor zover hier van belang, mogen overkappingen zonder wanden of met maximaal 1 dichte wand niet hoger zijn dan 3 m gemeten vanaf het aansluitend terrein en mogen uitsluitend worden geplaatst op maximaal één zijerf en tot maximaal 1.50 m vóór de naar de weg gekeerde bouwgrens met dien verstande dat het gedeelte vóór de naar de weg gekeerde bouwgrens volledig open dient te zijn.
2.3. Het college heeft om medewerking aan het bouwplan te kunnen verlenen, vrijstelling verleend krachtens artikel 4.1.1, eerste lid, aanhef en onder a, van het Bro.
2.4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het bouwplan dient te worden aangemerkt als een uitbreiding van het hoofdgebouw. Zij voert hiertoe aan dat het bouwwerk dient te worden aangemerkt als een bijgebouw, nu het bouwplan voorziet in één bouwlaag en ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Ten gevolge hiervan heeft de rechtbank volgens haar ten onrechte overwogen dat de op 1 juli 2008 door het college vastgestelde "Beleidsregels buitenplanse ontheffingen als bedoeld in artikel 3.23 Wet ruimtelijke ordening" (hierna: de beleidsregels) niet van toepassing zijn.
2.4.1. Gelet op de omschrijving van bouwlaag in het paraplubestemmingsplan heeft de rechtbank terecht overwogen dat door de realisatie van het bouwplan een tweede bouwlaag ontstaat, nu de vloer van het terras en het daarboven te realiseren dak doorlopen naar de vloer en het dak van de tweelaagse uitbreiding van het hoofdgebouw, waarvan het besluit tot verlening van de bouwvergunning bij de uitspraak van de Afdeling van 9 juni 2010 in zaak nr.
200907694/1/H1onherroepelijk is geworden. Het oordeel van de rechtbank dat de onderbouw dient te worden aangemerkt als een bouwlaag wordt door [appellante] niet gemotiveerd betwist. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat het bouwplan niet kan worden aangemerkt als uitbreiding van een bijgebouw, nu een bijgebouw blijkens artikel 1 van de planvoorschriften slechts kan bestaan uit één bouwlaag. Dat een vierde muur ontbreekt en de zijmuren van het bouwplan niet tot de overkapping zijn opgetrokken maar op die muren pijlers zijn geplaatst, maakt, gelet op de definitie van bouwlaag in het bestemmingsplan in samenhang bezien met de definitie van gebouw, niet dat hierdoor geen tweede bouwlaag ontstaat. Nu het bouwplan niet voldoet aan de omschrijving van bijgebouw in het paraplubestemmingsplan heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan een uitbreiding van het hoofdgebouw betreft.
Nu door het bouwplan de in het bestemmingsplan voorgeschreven diepte voor een hoofdgebouw wordt overschreden, heeft het college onderzocht of het met toepassing van artikel 3.23 van de Wro, gelezen in verbinding met artikel 4.1.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Bro ontheffing van de voorschriften ten aanzien van hoofdgebouwen in het bestemmingsplan kan verlenen. Niet in geschil is dat het college bevoegd is op grond van voormeld artikel ontheffing te verlenen. Anders dan [appellante] betoogt, zijn, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, de beleidsregels niet van toepassing, nu deze slechts zien op bijgebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, als bedoeld in het paraplubestemmingsplan. Dat, zoals [appellante] betoogt, de beleidsregels evenzeer van toepassing zijn ten aanzien van uitbreidingen van het hoofdgebouw, blijkt niet uit de beleidsregels.
Het betoog faalt.
2.5. Verder betoogt [appellante] dat de rechtbank niet is ingegaan op haar betoog dat het bouwplan, omdat het voorziet in een overkapping en hoger is dan 3 m, in strijd is met artikel 4.1.3, onder d, van het paraplubestemmingsplan.
2.5.1. De rechtbank heeft, gelet op hetgeen hiervoor onder 2.4.1 is overwogen, terecht overwogen dat het bouwplan aan te merken valt als een uitbreiding van het hoofdgebouw. Hierdoor heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college in redelijkheid ontheffing heeft kunnen verlenen van artikel 4, lid 4.3.3, van de planvoorschriften behorende bij het bestemmingsplan "(Woon)gebieden rond het centrum" en is artikel 4.1.3, onder d, van de planvoorschriften behorende bij het paraplubestemmingsplan met betrekking tot bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet van toepassing.
Het betoog faalt.
2.6. Voorts betoogt [appellante] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college in redelijkheid ontheffing heeft kunnen verlenen, nu zij onevenredig in haar belangen wordt getroffen. Zij voert hiertoe aan dat het bouwplan haar zon- en lichtinval, uitzicht en privacy beperkt. Daarnaast zorgt het bouwwerk voor vochtproblemen en ontstaat geluid- en stankoverlast ten gevolge van het gebruik van het terras.
2.6.1. Weliswaar zal ten gevolge van het realiseren van een overdekt dakterras mogelijk enige overlast ontstaan, maar in hetgeen [appellante] heeft aangevoerd worden geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat deze overlast van dien aard is dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college in redelijkheid groter gewicht heeft kunnen hechten aan de belangen die zijn gebaat bij het verlenen van ontheffing, dan aan de belangen die gebaat zijn bij weigering daarvan. De rechtbank heeft in dit verband terecht overwogen dat het college daarbij in aanmerking heeft kunnen nemen dat het terras met de zijmuren al zijn toegestaan vanwege de bij besluit van 20 oktober 2009 verleende onherroepelijke bouwvergunning. Daarmee is het gebruik van het dak van de eerste bouwlaag als terras al vergund. Daardoor heeft [appellante] al een zekere mate van hinder te dulden. De rechtbank heeft verder, gelet op het in opdracht van [appellante] uitgevoerde bezonningsonderzoek van Peutz B.V., waarvan de resultaten zijn neergelegd in een rapport van 30 mei 2011, terecht overwogen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan niet voorziet in onaanvaardbare schaduwhinder. Het realiseren van een dak zorgt blijkens dit rapport voor een geringe toename van schaduwhinder, nu de schaduw met name wordt veroorzaakt door de bij besluit van 20 oktober 2009 vergunde muur van het dakterras op de tweede verdieping. Verder heeft het college in dit verband van belang kunnen achten dat het bestemmingsplan op het perceel voorziet in de mogelijkheid tot het bouwen van bijgebouwen langs de perceelsgrens waardoor de privacy en het uitzicht kunnen worden beperkt. Voorts ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat door realisering van het bouwplan een sociaal onveiligere situatie ontstaat, nu deze situatie, zoals toegelicht door het college ter zitting, reeds is ontstaan door de eerdere realisering van de tweelaagse uitbouw.
Het betoog faalt.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, voorzitter, en mr. W. Sorgdrager en mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. Montagne
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2012
374-700.