201108132/1/R2.
Datum uitspraak: 25 juli 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B], beiden wonend te Meppel,
2. [appellant sub 2], wonend te Meppel,
de raad van de gemeente Meppel,
verweerder.
Bij besluit van 28 april 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Meppel-Oevers D 2010" vastgesteld.
Bij besluit van 30 juni 2011 heeft de raad het bestemmingsplan gedeeltelijk opnieuw vastgesteld, in die zin dat de beantwoording van de zienswijzen is aangevuld.
Tegen het besluit hebben [appellanten sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 juli 2011, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 augustus 2011, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 mei 2012, waar [appellant sub 1A], [appellant sub 2], en de raad, vertegenwoordigd door J.C. Smit, H. ter Wal, beiden werkzaam bij de gemeente, en [persoon], zijn verschenen.
2.1. Het plan geeft een actuele planologische regeling voor het bestaande industrieterrein Oevers D. De gronden op dit terrein zijn overwegend bestemd voor zware industrie. Het plan is conserverend van aard.
2.2. De beroepen van [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] zijn gericht tegen het plan, voor zover dit zware industrie mogelijk maakt in de nabijheid van hun woningen, gelegen te [locatie 1] en [locatie 2]. Zij stellen dat hierdoor hun woon- en leefklimaat onevenredig wordt aangetast. Zij voeren aan dat de vestigingsmogelijkheden in strijd zijn met eerdere toezeggingen en afspraken dat in de nabijheid van hun woningen slechts ruimte zou zijn voor kleinschalige industrie, waarbij een groenstrook van 40 meter breed zou worden aangehouden naast de Zomerdijk. Voorts stellen zij dat de geboden mogelijkheden voor industrie ten onrechte ruimer zijn dan onder het vorige bestemmingsplan. [appellant sub 2] stelt verder dat de gegevens met betrekking tot geurhinder en geluidhinder niet van recente datum en ondeugdelijk zijn.
Verder wordt volgens [appellant sub 2] ten onrechte zijn woning beschouwd als bedrijfswoning en niet als burgerwoning. [appellant sub 2] stelt in verband hiermee dat de raad zijn woning ten onrechte niet heeft gesaneerd. Hierbij is volgens hem sprake van een ongelijke behandeling, omdat andere burgerwoningen aan dezelfde zijde van de Zomerdijk als zijn woning wel door de gemeente zijn aangekocht.
Voorts stellen [appellanten sub 1] dat het plan ten koste gaat van de verkoopbaarheid en van de waarde van hun woning. In verband hiermee voeren zij aan dat de gemeente Meppel voornemens was de woning aan te kopen en hierover afspraken waren gemaakt, maar dat hiervan alsnog is afgezien.
2.2.1. De raad stelt dat het vorige bestemmingsplan bedrijven mogelijk maakte van een hogere milieucategorie dan het thans aan de orde zijnde plan, zodat de maximaal mogelijke milieubelasting ter plaatse van de woningen van [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] is verminderd ten opzichte van het vorige plan. Voorts stelt de raad dat de woningen aan de [locatie 1] en [locatie 2] bedrijfswoningen zijn, die zijn gelegen op een gezoneerd industrieterrein.
Met betrekking tot het beroep op eerdere afspraken stelt de raad dat hiervan geen sprake is. De gegevens waar [appellanten sub 1] op doelen hebben volgens de raad betrekking op stukken die behoren bij het proces van totstandkoming van het vorige bestemmingsplan.
2.2.2. Over het betoog van [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, wordt overwogen dat zij niet aannemelijk hebben gemaakt dat door of namens de raad in rechte te honoreren verwachtingen zijn gewekt dat het plan in een groenstrook van 40 meter breed zou voorzien. De enkele omstandigheid dat een dergelijke strook als mogelijkheid een rol heeft gespeeld bij de totstandkoming van het vorige bestemmingsplan kan niet als zodanig worden opgevat. De raad heeft het plan op dit punt derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld.
2.2.3. Het plan maakt het mogelijk om op een afstand van ongeveer vijftien meter van de woningen gelegen te [locatie 1] en [locatie 2] industrie te vestigen tot en met categorie 5.1 van de lijst van bedrijven die als bijlage 1 bij de planregels is gevoegd en die is gebaseerd op de VNG brochure "Bedrijven en milieuzonering" van 2009 (hierna: de VNG brochure).
Nu het op grond van het vorige plan mogelijk was om binnen het plangebied industrie te vestigen tot een zwaarte vergelijkbaar met categorie 5.3 van de VNG brochure, betekent dit een vermindering van de maximaal mogelijke hinder voor de woningen gelegen te [locatie 1] en [locatie 2]. Verder zijn enige hinderlijke typen bedrijven, waaronder een asfaltcentrale, hoewel deze van een categorie 5.1 of lager zijn, niet meer binnen het plangebied toegestaan. Het betoog van [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] dat door het plan ten onrechte de geboden mogelijkheden voor industrie zijn verruimd, faalt.
2.2.4. Ten aanzien van het waarborgen van een adequaat woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen van [appellanten sub 1] en [appellant sub 2], overweegt de Afdeling als volgt.
De woningen aan de [locatie 1] en [locatie 2] zijn gelegen op een bestaand, gezoneerd industrieterrein, grenzend aan "Oevers D", waarbinnen industrie tot een zwaarte vergelijkbaar met categorie 5.3 van de VNG brochure is toegestaan, en zijn bestemd als bedrijfswoningen. Dat de woningen in strijd met het ter plaatse vigerende bestemmingsplan worden bewoond als burgerwoningen doet niet af aan hun planologische status als bedrijfswoningen. De raad heeft met betrekking tot het woon- en leefklimaat belang kunnen toekennen aan deze status.
Bij het thans voorliggende plan is ervoor gekozen om op het plandeel dat ziet op de gronden direct grenzend aan de percelen van [appellanten sub 1] en [appellant sub 2], de toegestane bebouwingsdichtheid kleiner en de toegestane bebouwingshoogte lager te doen zijn dan binnen de overige plandelen, waardoor deze gronden zijn bestemd voor kleinschaliger bedrijvigheid dan op de overige gronden binnen het plangebied. De raad heeft belang kunnen toekennen aan deze meer kleinschalige bedrijvigheid bij het vaststellen van het plan.
Ofschoon de Wet geluidhinder niet voorziet in geluidgrenswaarden voor woningen gelegen op een gezoneerd industrieterrein, heeft de raad ter zitting toegelicht bij het verlenen van vergunningen aan bedrijven uit te gaan van een maximale toegestane geluidhinder voor deze woningen om de overlast aanvaardbaar te houden. Hierbij wordt rekening gehouden met de omstandigheid dat de desbetreffende woningen bedrijfswoningen zijn. Naast de in het plan opgenomen beperkingen betreffende de maximaal toegestane milieucategorie en schaal van de bedrijvigheid, kon de raad zich, gelet hierop, in redelijkheid op het standpunt stellen het geluidsaspect voldoende onder ogen te hebben gezien.
Voorts is gelet op het bij de plantoelichting behorende milieuactieplan 2007-2010, dat onder meer is gebaseerd op het "Onderzoek Geursituatie Meppel" van 14 september 2007, opgesteld door Bureau Witteveen+Bos, geen aanleiding om te veronderstellen dat sprake is van een onevenredige geurhinder ter plaatse van de woningen aan de [locatie 1] en [locatie 2]. Met de enkele stelling dat dit onderzoek niet meer actueel en niet deugdelijk zou zijn, acht de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat de situatie dusdanig is gewijzigd dat het onderzoek niet actueel is of om te twijfelen aan de juistheid van dit onderzoek. Bij de beoordeling van het woon- en leefklimaat kon de raad derhalve belang hechten aan dit onderzoek.
Gelet op deze omstandigheden ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat door het plan in zoverre het woon- en leefklimaat niet onaanvaardbaar wordt aangetast ter plaatse van de woningen aan de [locatie 1] en [locatie 2]. Voorts heeft de raad in redelijkheid meer gewicht kunnen toekennen aan de met de vestiging en het behoud van industrie gediende belangen dan aan de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning van [appellanten sub 1].
2.3. [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] stellen voorts dat de grenswaarden voor fijnstof worden overschreden en dat het plan geen verbetering biedt wat betreft de concentratie van fijnstof. Een plan van aanpak voor de verbetering van de luchtkwaliteit ontbreekt volgens hen ten onrechte. [appellant sub 2] stelt in verband hiermee dat het onderzoek dat is verricht naar fijnstof verouderd is en deels ondeugdelijk is uitgevoerd. Bovendien bevat het onderzoek volgens hem voornamelijk berekeningen en zijn ten onrechte weinig metingen verricht.
2.3.1. Met betrekking tot de door [appellant sub 2] gestelde overschrijdingen van de grenswaarden voor fijnstof stelt de raad te zijn uitgegaan van representatieve en actuele onderzoeksgegevens.
2.3.2. Volgens het in de plantoelichting opgenomen rapport "Actualisatie luchtkwaliteitskaart Meppel. Huidige situatie (2006) en toekomstscenario's (2010 en 2020)" van 14 april 2008, opgesteld door TNO bouw en ondergrond, worden in het plangebied alleen binnen het gebied rond het cluster van de bedrijven Eurobeton en Betoncentrale Staphorst de grenswaarden voor fijnstof (PM10) overschreden. Het betreft hier het aantal malen dat de vierentwintig-uurgemiddelde concentratie wordt overschreden.
In het rapport is gebruikgemaakt van de Standaardrekenmethoden welke zijn voorgeschreven in de artikelen 71 en 75 van de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007. De Afdeling ziet in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in dit geval deze rekenmethoden niet had mogen toepassen of om aan de juistheid van de conclusies in het rapport te twijfelen. Voorts heeft [appellant sub 2] niet aannemelijk gemaakt dat de situatie op het bedrijventerrein met betrekking tot de luchtkwaliteit in de periode tussen het uitvoeren van het onderzoek en de vaststelling van het plan dusdanig is gewijzigd dat het onderzoek niet meer actueel was ten tijde van het vaststellingsbesluit. Het betoog van [appellant sub 2] betreffende het luchtkwaliteitonderzoek faalt.
2.3.3. Ingevolge artikel 5.16, eerste lid, aanhef en onder b, sub 1, van de Wet milieubeheer kunnen bestuursorganen de in het tweede lid bedoelde bevoegdheden of de daar bedoelde wettelijke voorschriften, waarvan de uitoefening of toepassing gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, uitoefenen dan wel toepassen in gevallen waarin bij een uitoefening of toepassing, aannemelijk is gemaakt dat de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van die uitoefening of toepassing per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft.
2.3.4. Het thans geldende plan maakt niet meer ontwikkelingen mogelijk dan het vorige bestemmingsplan. Derhalve heeft de raad mogen aannemen dat als gevolg van het plan geen verslechtering van de luchtkwaliteit zal optreden. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, behoefde onder deze omstandigheden geen verdergaand onderzoek te worden verricht naar de gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 7 juli 2010 in zaak nr.
200904104/1/R3). De Afdeling overweegt voorts dat de raad, in tegenstelling tot hetgeen [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] kennelijk veronderstellen, onder deze omstandigheden niet gehouden was aannemelijk te maken dat het plan een verbetering teweeg zou brengen voor de luchtkwaliteit. De betogen van [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] over de luchtkwaliteit falen.
2.4. Voor zover [appellanten sub 1] stellen dat de raad er ten onrechte van heeft afgezien hun woning aan te kopen en [appellant sub 2] stelt dat zijn woning ten onrechte niet is gesaneerd, overweegt de Afdeling dat deze woningaankoop en sanering niet aan de orde zijn in de onderhavige procedure omtrent de vaststelling van het plan voor de nabijgelegen gronden.
2.5. In hetgeen [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De beroepen zijn ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en drs. W.J. Deetman en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Vogel-Carprieaux, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Vogel-Carprieaux
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2012