ECLI:NL:RVS:2012:BX2532

Raad van State

Datum uitspraak
17 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201205289/2/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs verzoeker door CBR en voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 17 juli 2012 uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoeker, wonend te Leeuwarden, had zijn rijbewijs ongeldig verklaard gezien het besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) van 11 januari 2012. Dit besluit volgde op een incident waarbij de verzoeker op 25 september 2011 met een zeer hoog ademalcoholgehalte zijn auto bestuurde. De voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden had op 17 april 2012 het beroep van verzoeker tegen de ongeldigverklaring ongegrond verklaard, waarna verzoeker hoger beroep instelde en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzitter heeft het verzoek op 5 juli 2012 ter zitting behandeld, waarbij verzoeker werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. C. Grondsma, en het CBR vertegenwoordigd was door mr. L.H. Krajenbrink en W. van Os. De voorzitter oordeelde dat het verzoek om voorlopige voorziening niet kon worden toegewezen, omdat de belangenafweging in het voordeel van de verkeersveiligheid uitviel. Hoewel het belang van verzoeker bij het beschikken over een rijbewijs voor zijn beroep als huisarts evident was, woog het belang van de verkeersveiligheid zwaarder. De voorzitter concludeerde dat de bodemprocedure beter geschikt was voor een inhoudelijke beoordeling van de zaak en wees het verzoek af. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201205289/2/A3.
Datum uitspraak: 17 juli 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te Leeuwarden,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden van 17 april 2012 in zaken nrs. 12/603 en 12/860 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR).
1. Procesverloop
Bij besluit van 11 januari 2012 heeft het CBR het rijbewijs van [verzoeker] ongeldig verklaard.
Bij uitspraak van 17 april 2012, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 mei 2012, hoger beroep ingesteld. Voorts heeft hij de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[verzoeker] heeft nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 5 juli 2012, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. C. Grondsma, advocaat te Leeuwarden, en het CBR, vertegenwoordigd door mr. L.H. Krajenbrink, juridisch medewerker bij het CBR, en W. van Os, arts bij het CBR, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het verzoek strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat het besluit van 11 januari 2012, inhoudende de ongeldigverklaring van het rijbewijs, wordt geschorst in afwachting van de uitspraak op het ingestelde hoger beroep.
2.3. De voorzitter gaat voorbij aan het verzoek om toepassing te geven aan artikel 8:86 van de Awb, omdat hij niet de overtuiging heeft, dat nader onderzoek en behandeling door een meervoudige kamer van de Afdeling niet kan bijdragen aan de beoordeling van het hoger beroep.
2.4. Naar het oordeel van de voorzitter vergen de ingenomen standpunten een inhoudelijke beoordeling waarvoor de bodemprocedure zich beter leent, maar staat niet op voorhand vast dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Daarbij wordt het bij verzoeker geconstateerde zeer hoge ademalcoholgehalte op 25 september 2011 in aanmerking genomen in combinatie met de door het CBR voor de diagnose 'alcoholmisbruik' aannemelijk geachte ondersteunende gegevens.
2.5. In het kader van de afweging van de betrokken belangen overweegt de voorzitter voorts dat het belang van [verzoeker] bij het kunnen beschikken over een rijbewijs om zijn beroep als huisarts uit te oefenen evident is. Daartegenover staat echter het belang van de verkeersveiligheid, dat in dit geval naar het oordeel van de voorzitter zwaarder dient te wegen. Daarbij is betrokken dat [verzoeker] zelf heeft bijgedragen aan de onderhavige situatie door op 25 september 2011 met een zeer hoog ademalcoholgehalte zijn auto te hebben bestuurd, hoe zeer daarbij persoonlijke omstandigheden ook een rol hebben gespeeld. De voorzitter zal evenwel bevorderen, dat aan het belang van [verzoeker] in zoverre wordt tegemoetgekomen, dat een behandeling ter zitting van de bodemprocedure in oktober 2012 zal plaatsvinden.
2.6. Gelet op het voorgaande, bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van staat.
w.g. Polak w.g. Sparreboom
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2012
280-697.