201203478/2/A1.
Datum uitspraak: 16 juli 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van [verzoeker A] en [verzoeker B], wonend te Haarlemmerliede, gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude, om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) hangende de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1], wonend te Haarlemmerliede, gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude,
2. het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmerliede en Spaarnwoude,
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 24 februari 2012 in zaken nrs. 11/2960 en 11/2962 in het geding tussen:
1. [verzoeker A] en [verzoeker B],
2. [persoon C]
Bij besluit van 13 september 2010 heeft het college geweigerd handhavend op te treden tegen de aanleg van een verharding en het ontvangen van bezoekers van het boerengolf en het aan hen verstrekken van consumpties op het perceel Liedeweg 32 te Haarlemmerliede (hierna: het perceel).
Bij besluit van 18 april 2011 heeft het college het door [verzoeker A] en [verzoeker B] daartegen gemaakte bezwaar, voor zover gericht tegen de weigering handhavend op te treden tegen het ontvangen van bezoekers en het aan hen verstrekken van consumpties, gegrond verklaard en, voor zover gericht tegen de weigering handhavend op te treden tegen de aanleg van een verharding ongegrond verklaard. Het college heeft voorts opnieuw geweigerd handhavend op te treden tegen het ontvangen van bezoekers en het aan hen verstrekken van consumpties op het perceel.
Bij uitspraak van 24 februari 2012, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [verzoeker A] en [verzoeker B] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 18 april 2011 vernietigd.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 april 2012, en het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 april 2012, hoger beroep ingesteld.
Bij brief, bij de rechtbank ingekomen op 7 juni 2012, hebben [verzoeker A] en [verzoeker B] de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De rechtbank heeft dit verzoek doorgezonden naar de Afdeling.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 27 juni 2012, waar [verzoeker A] en [verzoeker B], bijgestaan door mr. B. Wernik, advocaat te Haarlem, het college, vertegenwoordigd door P.J. Oud, werkzaam bij de gemeente, en [verzoeker A], in persoon, zijn verschenen.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Uit de uitspraak van de rechtbank volgt dat het college opnieuw op het bezwaar van [verzoeker A] en [verzoeker B] dient te beslissen. Het college is verplicht uitvoering te geven aan de uitspraak van de rechtbank, tenzij de voorzitter de voorlopige voorziening treft dat het daartoe in afwachting van de uitspraak op het door hem ingestelde hoger beroep niet gehouden is. Vaststaat dat het college de voorzitter niet om zodanige voorziening heeft verzocht.
2.3. Het door [verzoeker A] en [verzoeker B] ingediende verzoek strekt er toe het college op straffe van verbeurte van een dwangsom op te dragen handhavend op te treden tegen het gebruik van het perceel voor het ontvangen van bezoekers en beoefenaars van het boerengolf. Een dergelijke verstrekkende opdracht gaat evenwel het kader van de voorlopige voorziening te buiten.
2.4. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ziet de voorzitter niettemin aanleiding het college op na te melden wijze op te dragen uitvoering te geven aan de uitspraak van de rechtbank. Krachtens de artikelen 6:18 en 6:19, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van de Awb, kan de Afdeling het nieuwe besluit op bezwaar bij het hoger beroep betrekken.
2.5. Het college dient ten aanzien van [verzoeker A] en [verzoeker B] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. draagt het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmerliede en Spaarnwoude op om binnen vier weken na deze uitspraak met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 24 februari 2012 in zaken nrs. 11/2960 en 11/2962 opnieuw te beslissen op het door [verzoeker A] en [verzoeker B] gemaakte bezwaar;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmerliede en Spaarnwoude tot vergoeding van bij [verzoeker A] en [verzoeker B] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
III. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmerliede en Spaarnwoude aan [verzoeker A] en [verzoeker B] het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 232,00 (zegge: tweehonderdtweeëndertig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Hanrath
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2012