201012261/1/R4.
Datum uitspraak: 18 juli 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellante sub 1], gevestigd te Wateringen, gemeente Westland,
2. [appellant sub 2], wonend te Wateringen, gemeente Westland,
appellanten,
de raad van de gemeente Westland,
verweerder.
Bij besluit van 21 september 2010 heeft de raad het bestemmingsplan
"Zwethstrook" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 december 2010, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 december 2010, beroep ingesteld. Bij brief van 14 januari 2011 heeft [appellante sub 1] de gronden van het beroep aangevuld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 2] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 maart 2012, waar [appellant sub 2], bijgestaan door mr. A. Post, en de raad, vertegenwoordigd door ir. R.J. Brouwer en mr. J.J.W. Boerman, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het plan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor het mogelijk maken van een herinrichting van het gebied de Zwethstrook als recreatiegebied. Het project Zwethstrook maakt onderdeel uit van de realisering van de ecologische verbindingszone en van het regionale groenstructuurplan Zwethzone zoals opgenomen in de Provinciale Structuurvisie.
Het beroep van [appellante sub 1]
2.2. Het beroep van [appellante sub 1] richt zich tegen de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Horeca" wat betreft het perceel Dorpskade 77/79 te Wateringen, gemeente Westland (hierna: plandeel Dorpskade). [appellante sub 1] betoogt dat zij onevenredig in haar belangen wordt geschaad nu de bouwmogelijkheden voor haar horecaonderneming "De Bonte Haas" ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan met 70% zijn verlaagd, omdat in het plan een maximaal bebouwingspercentage van 30% is opgenomen. Zij voert aan dat ten gevolge van de vermindering van de bouwmogelijkheden de mogelijkheden om haar investeringen terug te verdienen in belangrijke mate zijn beperkt en de waarde van het perceel waarop "De Bonte Haas" is gevestigd is verminderd.
Daarnaast voert [appellante sub 1] aan dat zij, gelet op de gedane toezeggingen in het kader van de onderhandelingen over grondruil, er in redelijkheid op had mogen vertrouwen dat de bouwmogelijkheden voor "De Bonte Haas" niet beperkt zouden worden.
2.2.1. De raad stelt dat weliswaar de totale oppervlakte aan grond die op het perceel mag worden bebouwd verminderd is ten opzichte van het voorheen geldende plan, maar dat dit grotendeels wordt gecompenseerd door ruimere bouwmogelijkheden voor het uitbreiden van het hoofdgebouw van het restaurant. Om tegemoet te komen aan de uitbreidingsplannen van "De Bonte Haas" zijn ten opzichte van het voorheen geldende plan de bestemmingsgrenzen, bouwvlakgrenzen en de bouwhoogten uitgebreid.
De raad stelt dat een maximaal bebouwingspercentage van 30% voor het perceel is opgenomen zodat voldaan kan worden aan de parkeernormeringen en er voldoende ruimte blijft bestaan om verkeersbewegingen ten behoeve van het restaurant op eigen terrein af te wikkelen. Ten slotte wordt hiermee voorkomen dat er een ongewenste grote bouwmassa ontstaat op de hoek van de Dorpskade aan de watergang de Zweth. Volgens de raad passen de uitbreidingsplannen van "De Bonte Haas" binnen de bestemmingsregeling van het perceel waarop "De Bonte Haas" is gevestigd en binnen de bouwmogelijkheid van 30% zoals op de verbeelding is weergegeven.
2.2.2. De Afdeling overweegt dat aan het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen en zodoende bouwmogelijkheden beperken.
2.2.3. Uit de stukken komt naar voren dat de raad de planregeling voor het plandeel Dorpskade ten opzichte van het voorheen geldende plan heeft gewijzigd ten behoeve van de uitbreiding van "De Bonte Haas". Gesteld noch gebleken is dat de aan de raad kenbaar gemaakte uitbreidingsplannen van [appellante sub 1] niet op grond van de in het voorliggende plan opgenomen planregeling voor het plandeel Dorpskade kunnen worden gerealiseerd. Niet is gebleken dat ten tijde van de vaststelling van het plan nog andere concrete uitbreidingsplannen voorlagen en aan de raad bekend waren gemaakt. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat [appellante sub 1] onevenredige gevolgen van het plan ondervindt.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad gelet op de ruimtelijke uitstraling van de door het plan mogelijk gemaakte bebouwing en om ter plaatse te kunnen voorzien in voldoende parkeermogelijkheid in redelijkheid een bebouwingspercentage van 30% kunnen vaststellen voor het plandeel Dorpskade.
Ten aanzien van de vrees van [appellante sub 1] voor een waardedaling van haar perceel overweegt de Afdeling dat geen grond bestaat voor de verwachting dat, zo al sprake zou zijn van waardedaling, die zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn.
Voor zover [appellante sub 1] een beroep doet op gedane toezeggingen, overweegt de Afdeling dat in dit geval niet is gebleken van concrete toezeggingen namens de raad inhoudende dat de bouwmogelijkheden voor "De Bonte Haas" in het geheel niet beperkt zouden worden.
2.2.4. In hetgeen [appellante sub 1] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Horeca" wat betreft het perceel Dorpskade 77/79 strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het voor het overige door [appellante sub 1] aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellante sub 1] is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 2]
2.3. Het beroep van [appellant sub 2] richt zich tegen de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Wonen" wat betreft zijn perceel [locatie] te Wateringen en het plandeel met de bestemming "Recreatie - Openbare Dagrecreatie (R-ODR)" wat betreft de gronden achter zijn woning. Hij betoogt dat hij ten gevolge van het plan onevenredig in zijn belangen wordt geschaad, nu hij door de toekenning van de bestemmingen "Wonen" en "Recreatie - Openbare Dagrecreatie (R-ODR)" aan zijn gronden daarop niet meer hobbymatig vee mag houden.
2.3.1. De raad stelt dat bij de vaststelling van het plan de agrarische bestemming van de gronden achter de woning van [appellant sub 2] is gewijzigd in de bestemming "Recreatie - Openbare Dagrecreatie (R-ODR)" ten behoeve van het realiseren van het project Zwethstrook. Deze gronden zouden volgens de raad geheel worden verworden op minnelijke basis dan wel door middel van onteigening. De raad stelt dat de agrarische bestemming van het perceel [locatie] bij de vaststelling van het plan is gewijzigd in een woonbestemming, omdat deze bestemming voorziet in het meest doelmatige gebruik van het perceel, nu de ter plaatse aanwezige voormalige boerderij bij [appellant sub 2] in gebruik is als burgerwoning.
De raad heeft ter zitting verklaard dat vanwege bezuinigingen van de provincie Zuid-Holland de gronden gelegen achter de woning van [appellant sub 2] ten behoeve van het project Zwethstrook niet meer volledig zullen worden verworven, maar voor slechts een klein gedeelte.
2.3.2. Zoals hiervoor onder 2.2.2 is overwogen, kan de raad op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen bij de vaststelling van een plan andere bestemmingen dan in het voorheen geldende plan aan gronden toekennen.
De Afdeling stelt vast dat de planregelingen voor de bestemmingen "Wonen" en "Recreatie - Openbare Dagrecreatie (R-ODR)" het hobbymatig houden van vee niet toelaten. Voorts blijkt uit de stukken dat op grond van het voorheen geldende plan het houden van vee alleen als bedrijfsmatige activiteit toegestaan was. Hieruit volgt dat het gebruik door [appellant sub 2] van zijn gronden voor het hobbymatig houden van vee in strijd was met het voorheen geldende plan.
De raad heeft bij de vaststelling van het plan in redelijkheid een groter belang kunnen toekennen aan het belang dat is gemoeid met de realisatie van het project Zwethstrook en daarmee met de realisering van de ecologische verbindingszone en van het regionaal groenstructuurplan Zwethzone, dan aan het belang van [appellant sub 2] om op zijn gronden achter zijn woning hobbymatig vee te blijven houden. Hierbij betrekt de Afdeling dat de raad ten tijde van de vaststelling van het plan tot volledige verwerving van deze gronden wilde overgaan.
Voor zover de raad ter zitting heeft verklaard dat de gronden van [appellant sub 2] achter diens woning niet meer volledig zullen worden verworven vanwege bezuinigingen van de provincie Zuid-Holland, overweegt de Afdeling het volgende. De bezuinigingen van de provincie Zuid-Holland zijn recent. Gelet op het feit dat de toetsing van het bestreden besluit door de Afdeling wordt verricht aan de hand van de feiten zoals die zich voordeden en het recht dat gold ten tijde van het nemen van het bestreden besluit, kunnen de bezuinigingen van de provincie Zuid-Holland niet worden betrokken bij het thans voorliggende geschil.
Voorts heeft de raad gelet op het feitelijk gebruik van de voormalige boerderij als burgerwoning in redelijkheid een woonbestemming kunnen toekennen aan het perceel [locatie].
2.3.3. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Wonen" wat betreft het perceel [locatie] en het plandeel met de bestemming "Recreatie - Openbare Dagrecreatie (R-ODR)" wat betreft de gronden achter de woning van [appellant sub 2] strekken ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Het beroep van [appellant sub 2] is ongegrond.
2.4. De beroepen zijn ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. Teuben, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Teuben
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2012