201100700/1/R2.
Datum uitspraak: 18 juli 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de vereniging Vereniging de Rosengaardeweg, gevestigd te Ankum, gemeente Dalfsen, en [9 andere appellanten], allen wonend te Dalfsen (hierna: de vereniging en anderen),
de raad van de gemeente Dalfsen,
verweerder.
Bij besluit van 18 oktober 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Rosengaardeweg" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben de vereniging en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 januari 2011, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 14 februari 2011.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De vereniging en anderen hebben een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 april 2012, waar de vereniging en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. J. Veltman, advocaat te Amersfoort, en de raad, vertegenwoordigd door H. Lammertsen, werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door mr. C.M.A. Delissen-Buijnsters en mr. A.J. Koppert, beiden advocaat te Utrecht, zijn verschenen.
2.1. Het plan betreft een actualisering van het vorige plan "Rekreatieterrein Rosengaerde" en voorziet in een toestemming voor het permanent bewonen van de bestaande recreatiewoningen, door middel van het toekennen van de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie" met de aanduiding "specifieke vorm van wonen - permanente bewoning".
Bij besluit van 16 november 2010 heeft het college van gedeputeerde staten van Overijssel besloten aan de raad een reactieve aanwijzing te geven die ertoe strekt dat de aanduiding "specifieke vorm van wonen - permanente bewoning" en het bijbehorende artikel 4, lid 4.1 sub b, van de planregels, geen deel blijven uitmaken van het plan.
2.2. De vereniging en anderen kunnen zich niet verenigen met het plan, voor zover dit betreft artikel 4, lid 4.2.2, sub b, van de planregels. Ten onrechte zijn volgens hen de mogelijkheden beperkt die het vorige plan bood om een inhoudsmaat van 450 m3 te realiseren. De nu maximaal toegestane inhoud van 300 m3 voor recreatiewoningen is volgens de vereniging en anderen te beperkt en past tevens niet bij de mogelijkheid tot permanente bewoning. Zij voeren aan dat het provinciale beleid niet aan een verruiming in de weg staat en dat uit het overgelegde stedenbouwkundig advies volgt dat een verruiming gewenst is. Verder zal een verruiming er volgens hen niet toe leiden dat het gebied moet worden aangemerkt als bebouwde kom in de zin van de Wet geluidhinder. Ook zal een verruiming volgens hen niet leiden tot verstening van het gebied. Tot slot is de vrees voor precedentwerking volgens de vereniging en anderen niet gerechtvaardigd.
2.3. Ingevolge artikel 4, lid 4.1, sub a, van de planregels zijn de voor "Recreatie - Verblijfsrecreatie" aangewezen gronden bestemd voor verblijfsrecreatie.
Ingevolge artikel 4, lid 4.2.2, sub b, geldt voor een recreatiewoning de regel dat de inhoud van een recreatiewoning inclusief onderkeldering en aan- en uitbouwen niet meer dan 300 m3 mag bedragen, tenzij ten tijde van de terinzagelegging een grotere inhoud aanwezig was, in welk geval deze inhoud geldt als maximale inhoud.
2.4. Het plangebied omvat 58 percelen met de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie", waaraan ook in het vorige plan een recreatiebestemming was toegekend. Zoals ter zitting is gebleken worden vijf recreatiewoningen daadwerkelijk recreatief gebruikt, en worden de overige recreatiewoningen, op basis van een objectgebonden beschikking, permanent bewoond. Daarnaast zijn in het plangebied drie reguliere woningen aanwezig en is er een hoveniersbedrijf gevestigd. Het plangebied is gelegen buiten de Ecologische Hoofdstructuur.
2.5. Gelet op de systematiek van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) komt de raad in beginsel een grote mate van vrijheid toe bij het aanwijzen van bestemmingen en het geven van regels die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht.
Ingevolge artikel 4.1, eerste lid, van de Wro, voor zover van belang, kunnen, indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. Daarbij kan worden bepaald dat een regel slechts geldt voor een daarbij aangegeven gedeelte van het grondgebied van de provincie.
2.5.1. Het provinciale omgevingsbeleid voor verblijfsrecreatie is vastgelegd in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 (hierna: Omgevingsvisie) en de Omgevingsverordening Overijssel 2009 (hierna: Omgevingsverordening). Ondanks het feit dat de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening geen kwantitatieve norm ten aanzien van de inhoud van recreatiewoningen hanteren, wordt volgens de raad in Overijssel in het algemeen een inhoudsmaat van maximaal 300 m3 toegepast. Dit is door de vereniging en anderen niet bestreden.
De raad is bij de vaststelling van de maximale omvang van de recreatiewoningen zowel uitgegaan van het binnen de provincie Overijssel ter zake gevoerde provinciale beleid, als van de feitelijke omvang van de recreatiewoningen. De raad heeft daarbij onder meer belang gehecht aan het toestaan van één maximale inhoud voor alle recreatiewoningen binnen de gemeentegrenzen. Voor zover de vereniging en anderen betogen dat de maximaal toegestane inhoud van 300 m3 niet past bij de mogelijkheid tot permanente bewoning, overweegt de Afdeling dat weliswaar in een aantal gevallen objectgebonden gedoogbeschikkingen zijn verleend, maar dat de mogelijkheid tot permanente bewoning door de reactieve aanwijzing van het college geen deel meer uitmaakt van het plan. In zoverre mist het betoog derhalve feitelijke grondslag.
Het verder in beroep aangevoerde geeft geen grond voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat inwilliging van de wens van de vereniging en anderen om de recreatiewoningen te vergroten tot een inhoud van 450 m3 zich met het voorgaande niet verhoudt en dat aan hun belangen in voldoende mate tegemoet is gekomen doordat in artikel 4, lid 4.2.2, sub b, van de planregels, is opgenomen dat als de recreatiewoningen reeds ten tijde van de terinzagelegging van het plan een grotere inhoud hadden, deze inhoud geldt als maximale inhoud. Daarbij betrekt de Afdeling ten aanzien van het betoog dat de inhoudsmaat is beperkt ten opzichte van het vorige plan, dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen. Verder heeft de raad, in tegenstelling tot het gestelde in het door de vereniging en anderen overgelegde advies van stedenbouwkundig adviesbureau IAA, naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid niet hoeven aansluiten bij de inhoudsmaat van reguliere woningen in het buitengebied. De recreatiewoningen hebben immers geen woonbestemming, maar de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie". De vereniging en anderen hebben ook overigens geen feiten of omstandigheden aangevoerd, zoals bijvoorbeeld concrete plannen tot bouw of vergroting van de woningen, kelders of aan- of bijgebouwen, die moeten leiden tot het oordeel dat hun belangen door de door het plan toegestane oppervlakten voor recreatiewoningen, inclusief onderkeldering en aan- en bijgebouwen, ernstig worden geschaad.
2.6. In hetgeen de vereniging en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Kuipers
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2012