201109950/1/A3.
Datum uitspraak: 18 juli 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Sittard, gemeente Sittard-Geleen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 3 augustus 2011 in zaak nr. 11/72 in het geding tussen:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Bij besluit van 24 juni 2010 heeft de korpschef van de Regiopolitie Limburg-Zuid geweigerd [appellant] een verlof tot het voorhanden hebben van wapens en de daarbij behorende munitie te verlenen.
Bij besluit van 30 december 2010 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen ingestelde administratief beroep gegrond verklaard, het besluit van 24 juni 2010 vernietigd en wederom geweigerd aan [appellant] een verlof tot het voorhanden hebben van wapens en de daarbij behorende munitie te verlenen.
Bij uitspraak van 3 augustus 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 september 2011, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 juni 2012, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door F.E.I.H. Muijtjens, werkzaam bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie, is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet wapens en munitie (hierna: Wwm), voor zover thans van belang, worden de in deze wet genoemde verloven geweigerd indien er reden is om te vrezen dat aan de aanvrager het onder zich hebben van wapens of munitie niet kan worden toevertrouwd.
De Circulaire wapens en munitie 2005 (hierna: Cwm 2005) behelst algemene aanwijzingen voor ambtenaren belast met de uitvoering van de wapenwetgeving.
In onderdeel B, paragraaf 1.1 staat dat "vrees voor misbruik" en "het niet langer kunnen toevertrouwen" twee verschillende omschrijvingen zijn voor in feite dezelfde situatie. Hetgeen in de Cwm 2005 wordt opgemerkt met betrekking tot de invulling van het "vrees-voor-misbruik-criterium" kan daarom volgens de Cwm 2005 analoog worden toegepast indien het de intrekking of weigering van een verlof betreft om reden dat het voorhanden hebben van wapens of munitie niet (langer) kan worden toevertrouwd.
In paragraaf 1.2. staat vermeld dat wapens en munitie een potentieel ernstige bedreiging vormen voor de veiligheid in de samenleving indien zij in handen komen van personen die onvoldoende betrouwbaar zijn om wapens en munitie voorhanden te hebben. Derhalve wordt een restrictief beleid gevoerd waar het de toepassing van het criterium "geen vrees voor misbruik" betreft. Degene aan wie een verlof wordt verleend voor het voorhanden hebben van wapens en/of munitie komt in een bijzondere positie te verkeren ten opzichte van zijn medeburgers, voor wie immers het algemene wettelijke verbod geldt om wapens of munitie voorhanden te hebben. Die positie brengt met zich dat van de verlofhouder stipte naleving van de (wapen)wettelijke voorschriften moet kunnen worden verlangd en dat van hem tevens wordt verwacht dat hij zich onthoudt van overtredingen die kunnen worden beschouwd als een (ernstige) aantasting van de rechtsorde. Het weigeren van een verlof is volgens deze paragraaf uitdrukkelijk geen strafrechtelijke sanctie, maar is een maatregel ter bescherming van de veiligheid in de samenleving. Tegen de achtergrond van het maatschappelijke belang, is daarom reeds geringe twijfel aan het verantwoord zijn van de te maken (of gemaakte) uitzondering -ook naar vaste jurisprudentie van de Afdeling- voldoende reden om een verlof niet te verlenen respectievelijk in te trekken. Het spreekt voor zich dat die twijfel gebaseerd moet zijn op een objectief toetsbare motivering.
Volgens deze paragraaf kan vrees voor misbruik blijken uit veroordelingen en andere rechterlijke uitspraken en andere omtrent de aanvrager bekende feiten.
Ter uitvoering van de categorie "Strafbare feiten" is onder b, punt 1, vermeld dat de aanvrager van een in de Wet wapens en munitie genoemd verlof op het moment van aanvraag niet binnen de laatste acht jaren bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak mag zijn veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf waarbij een (on)voorwaardelijke gevangenisstraf is opgelegd.
2.2. Aan het besluit van 30 december 2010 heeft de staatssecretaris ten grondslag gelegd dat in een uittreksel van de justitiële documentatie staat vermeld dat [appellant] op 19 november 2009 onherroepelijk is veroordeeld ter zake van overtreding van artikel 247, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht tot zes maanden voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van twee jaren, tot 240 uren werkstraf subsidiair 120 dagen hechtenis en tot het betalen van een schadevergoeding van € 680,67 aan de benadeelde partij subsidiair 13 dagen hechtenis. In zijn besluit van 30 december 2010 heeft de minister de feiten waarvoor [appellant] is veroordeeld, beschouwd als een ernstige aantasting van de rechtsorde en daarom geconcludeerd dat er een reden is om aan te nemen dat het onder zich hebben van wapens en munitie niet langer aan [appellant] kan worden toevertrouwd.
2.3. De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris de verlening van een verlof tot het voorhanden hebben van wapens en de daarbij behorende munitie terecht heeft geweigerd. Naar haar oordeel heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat er reden is om te vrezen dat aan [appellant] het onder zich hebben van wapens of munitie niet kan worden toevertrouwd. De door [appellant] aangevoerde omstandigheden nopen naar het oordeel van de rechtbank niet tot afwijking van de Cwm 2005.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat, gelet op zijn veroordeling, de staatssecretaris zich op het standpunt mocht stellen dat vrees bestaat voor misbruik van het gevraagde verlof. In dit verband verwijst hij naar de wet- en regelgeving ter verkrijging van een verklaring omtrent het gedrag. Er bestaat volgens hem geen risico voor de samenleving bij het verlenen van het gevraagde verlof.
Voorts betoogt hij dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij in strijd met de Cwm 2005 heeft gehandeld. Hiermee heeft zij volgens [appellant] miskend dat met de eis uit de Cwm 2005 dat een aanvrager op het moment van de aanvraag niet binnen de laatste acht jaren onherroepelijk mag zijn veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf waarbij een (on)voorwaardelijke gevangenisstraf is opgelegd, een nieuwe bevoegdheid wordt gecreëerd. [appellant] betoogt dat in een beleidsregel geen nieuwe bevoegdheden mogen worden gecreëerd en dat deze eis hem derhalve niet kan worden tegengeworpen.
Daarnaast voert hij aan dat het reeds zestien jaar geleden is dat hij het delict heeft gepleegd en dat hij zich daarna niet meer schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit. Ook bestaat er geen verband tussen het delict waarvoor hij is veroordeeld en het onder zich hebben van wapens en munitie, aldus [appellant]. Verder betoogt hij dat de rechtbank heeft miskend dat de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij verplicht is een verlof te weigeren bij een strafbaar feit zoals hij heeft gepleegd. Volgens hem heeft de staatssecretaris de bevoegdheid om een verlof te doen weigeren, maar is hij hiertoe niet gehouden.
2.4.1. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de staatssecretaris zich op het standpunt heeft mogen stellen dat er reden is om te vrezen dat aan [appellant] het onder zich hebben van wapens of munitie niet kan worden toevertrouwd gelet op de veroordeling uit 2009. Nu dit geding een weigering van een verlof tot het voorhanden hebben van wapens betreft en geen weigering een verklaring omtrent het gedrag af te geven, waarvoor een geheel ander toetsingskader geldt, heeft de staatssecretaris met juistheid getoetst aan de Wwm en de Cwm 2005.
Met juistheid heeft de staatssecretaris bij zijn besluitvorming verwezen naar de Cwm 2005 waarin staat dat het "niet kunnen toevertrouwen" onder andere wordt afgeleid uit een op het moment van de aanvraag binnen de laatste acht jaren onherroepelijk geworden veroordeling wegens het plegen van een misdrijf waarbij een (on)voorwaardelijke gevangenisstraf is opgelegd. Nu deze veroordeling geen nieuwe bevoegdheid creëert zoals [appellant] betoogt, maar slechts een nadere invulling is van de kwalificatie "niet kunnen toevertrouwen", valt niet in te zien dat de staatssecretaris deze veroordeling buiten beschouwing had moeten laten.
Dat het delict waarvoor [appellant] in 2009 is veroordeeld tussen 1986 en 1994 heeft plaatsgevonden, vormt geen bijzondere omstandigheid die de staatssecretaris aanleiding had moeten geven af te wijken van het beleid neergelegd in de Cwm 2005. Hierbij heeft de staatssecretaris, zoals de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld, in aanmerking mogen nemen dat het delict waarvoor [appellant] is veroordeeld als ernstig kan worden gekwalificeerd, hetgeen ook blijkt uit de door de strafrechter opgelegde straffen. Voorts kan van een aanvrager van een verlof tot het voorhanden hebben van wapens worden verwacht dat hij zich stipt houdt aan de wettelijke regels, ook indien deze niet zijn gerelateerd aan wapenwetgeving (vergelijk uitspraak van 26 mei 2010 in zaak nr.
200905259/1/H3). Het betoog van [appellant] dat geen verband bestaat tussen het door hem gepleegde delict en het onder zich hebben van wapens en munitie, leidt daarom niet tot een andere conclusie.
Gelet op het voorgaande en het feit dat artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wwm imperatief is geformuleerd, heeft de rechtbank met juistheid geconcludeerd dat de staatssecretaris terecht heeft geweigerd aan [appellant] een verlof tot het voorhanden hebben van wapens en munitie te verlenen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Langeveld-Mak
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2012