ECLI:NL:RVS:2012:BX1840

Raad van State

Datum uitspraak
18 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201111848/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening kinderopvangtoeslag en terugvordering door de Belastingdienst

In deze zaak gaat het om de herziening van de kinderopvangtoeslag die aan de appellante was verleend voor het jaar 2007. De Belastingdienst heeft op 21 augustus 2010 besloten de eerder toegekende toeslag te herzien en vastgesteld op nihil, waarbij een bedrag van € 15.540,00 werd teruggevorderd. De appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat gedeeltelijk gegrond werd verklaard door de Belastingdienst op 2 maart 2011, maar voor een deel werd het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag heeft op 4 oktober 2011 de uitspraak van de Belastingdienst vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten. De appellante heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij aanvoert dat de Belastingdienst haar had toegezegd dat zij de toeslag met terugwerkende kracht mocht aanvragen.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 18 juni 2012. In de overwegingen wordt ingegaan op de relevante wetgeving, waaronder de Wet kinderopvang. De Raad oordeelt dat de appellante geen recht heeft op kinderopvangtoeslag voor de periode van 1 januari 2007 tot 15 december 2007, omdat zij geen schriftelijke overeenkomst met het gastouderbureau kon overleggen die vereist is voor het verkrijgen van de toeslag. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de appellante over deze periode geen aanspraak kan maken op de toeslag, en het hoger beroep wordt ongegrond verklaard. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201111848/1/A2.
Datum uitspraak: 18 juli 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Den Haag,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 4 oktober 2011 in zaak nr. 11/3065 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 augustus 2010 heeft de Belastingdienst de aan [appellante] verleende kinderopvangtoeslag 2007 herzien en gewijzigd vastgesteld op nihil en een bedrag van € 15.540,00 teruggevorderd.
Bij besluit van 2 maart 2011, aangevuld bij besluit van 17 maart 2011, heeft de Belastingdienst het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard voor zover dit ziet op de periode van 15 tot en met 31 december 2007 en voor deze periode een bedrag van € 775,00 aan kinderopvangtoeslag, inclusief rente, toegekend. Voor het overige heeft de Belastingdienst het bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 oktober 2011, verzonden op 10 oktober 2011, heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 2 maart 2011 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van naar de Afdeling begrijpt: dit besluit en de aanvulling hierop, het besluit van 17 maart 2011, in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 november 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 24 november 2011.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 juni 2012, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder j, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), zoals deze luidde ten tijde van belang en voor zover hier van belang, wordt in deze wet verstaan onder houder: degene die een kindercentrum of een gastouderbureau exploiteert;
Ingevolge artikel 5, eerste lid, voor zover hier van belang, heeft een ouder aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten jegens het Rijk, indien het betreft gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
Ingevolge artikel 52 geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
2.2. Bij besluit van 2 maart 2011, aangevuld bij besluit van 17 maart 2011, heeft de Belastingdienst het bezwaar van [appellante] tegen het besluit van 21 augustus 2010 ongegrond verklaard, voor zover dit ziet op de periode van 1 januari tot 15 december 2007, kort gezegd omdat [appellante] slechts aanspraak op kinderopvangtoeslag heeft vanaf de datum waarop zij een schriftelijke overeenkomst heeft gesloten met het gastouderbureau en de door [appellante] overgelegde overeenkomst is gedagtekend op 15 december 2007.
2.3. [appellante] betoogt tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit op bezwaar in stand heeft gelaten. [appellante] voert aan dat de Belastingdienst haar heeft toegezegd dat zij kinderopvangtoeslag over 2007 met terugwerkende kracht mocht aanvragen. Zoals blijkt uit onder meer de uitspraken van de Afdeling van 27 juli 2011 in zaak nr.
201100797/1/H2en van 19 oktober 2011 in zaak nr.
201102492/1/H2bestaat echter geen recht op kinderopvangtoeslag indien geen sprake is van een overeenkomst als bedoeld in artikel 52 van de Wko die de basis vormt voor de kinderopvang. Dat kinderopvangtoeslag met terugwerkende kracht kan worden aangevraagd doet er niet aan af dat eerst aanspraak op kinderopvangtoeslag bestaat indien wordt aangetoond dat deze op basis van de hiervoor genoemde overeenkomst heeft plaatsgevonden. [appellante] heeft over de periode van 1 januari 2007 tot 15 december 2007 geen overeenkomst kunnen overleggen. De rechtbank is dan ook terecht en op goede gronden tot het oordeel gekomen dat [appellante] over deze periode geen aanspraak heeft op kinderopvangtoeslag. Hetgeen [appellante] ter zitting in hoger beroep heeft aangevoerd over de gang van zaken bij het gastouderbureau en de onzorgvuldige handelwijze van de Belastingdienst kan niet tot een ander oordeel leiden.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2012
18-735.