ECLI:NL:RVS:2012:BX1834

Raad van State

Datum uitspraak
18 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201113499/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning en vrijstelling voor appartementengebouw in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch, waarin het beroep van de appellante tegen de verlening van een bouwvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende ongegrond werd verklaard. De zaak betreft de bouw van een appartementengebouw op het perceel aan de Julianastraat 25 te Leende, waarvoor op 6 mei 2009 vrijstelling en een bouwvergunning eerste fase werd verleend aan IM projectontwikkeling B.V. De rechtbank oordeelde dat de vrijstelling rechtmatig was, maar de appellante was het daar niet mee eens en ging in hoger beroep.

De Raad van State heeft op 18 juli 2012 uitspraak gedaan. De appellante betoogde dat het college niet bevoegd was om vrijstelling te verlenen op basis van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), omdat de vrijstelling gebaseerd zou zijn op een niet-openbare pilot. De Raad van State oordeelde echter dat de regeling die de vrijstelling mogelijk maakte, rechtsgeldig was gepubliceerd en dat het college de vrijheid had om te beoordelen of aan de voorwaarden voor vrijstelling was voldaan. De Raad bevestigde dat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan, maar dat de vrijstelling op juiste gronden was verleend.

De Raad van State concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat er geen aanleiding voor was. De uitspraak benadrukt de bevoegdheid van het college om vrijstelling te verlenen en de voorwaarden waaronder dit kan gebeuren, evenals de noodzaak voor een zorgvuldige bekendmaking van besluiten.

Uitspraak

201113499/1/A1.
Datum uitspraak: 18 juli 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Leende, gemeente Heeze-Leende,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 1 september 2010 in zaken nrs. 09/2687, 09/2757 en 09/2735 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 mei 2009 heeft het college vrijstelling en bouwvergunning eerste fase verleend aan IM projectontwikkeling B.V. voor het oprichten van een appartementengebouw op het perceel aan de Julianastraat 25 te Leende.
Bij uitspraak van 1 september 2010 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 december 2011, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft IM projectontwikkeling een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 juni 2012, waar het college, vertegenwoordigd door M. van der Lans, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het college en IM projectontwikkeling brengen tevergeefs naar voren dat het hoger beroep van [appellante] wegens termijn overschrijding niet-ontvankelijk is. De aangevallen uitspraak is op 1 september 2010 aan het college en de gemachtigde van IM projectontwikkeling verzonden. Eerst op 1 december 2011 is deze uitspraak aan [appellante] verzonden. Ingevolge artikel 6:8 in samenhang met artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) vangt de beroepstermijn aan met ingang van de dag na die waarop de uitspraak op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Bekendmaking geschiedt ingevolge artikel 8:79, eerste lid, van de Awb door toezending aan de partijen. [appellante] heeft als partij aan het geding bij de rechtbank deelgenomen. De toezending van de aangevallen uitspraak aan haar op 1 december 2011 geldt dan ook als de bekendmaking als bedoeld in artikel 8:79 van de Awb. Daags daarna is voor haar de beroepstermijn van zes weken als bedoeld in artikel 6:7 van de Awb gaan lopen. Het hogerberoepschrift is derhalve tijdig ingediend. Daarbij is in aanmerking genomen dat de Awb niet voorziet in de mogelijkheid, analoog aan artikel 4:17, zesde lid, onder a, of van artikel 6:12, vierde lid, van de Awb, van hoger beroep tegen het uitblijven van een uitspraak.
2.2. Het bouwplan betreft een appartementengebouw en bestaat uit twee bouwdelen in twee bouwlagen. Elk bouwdeel bevat 6 appartementen. De goothoogte aan de voorzijde is 3 m en die aan de achterzijde 6 m. De nokhoogte is 9,5 m.
Op het perceel waarop het appartementengebouw is voorzien, rust ingevolge het ter plaatste ten tijde van belang geldende bestemmingsplan "Kom Leende" de bestemming "Dorpslint" met de medebestemmingen "Agrarisch bedrijf" en "Cultuurhistorisch waardevolle bebouwing". Vaststaat dat het appartementengebouw in strijd is met het bestemmingsplan, omdat na sanering van het agrarische bedrijf maximaal 3 woningen zijn toegelaten, het bouwvlak wordt overschreden en de nokhoogte 0,5 m hoger is dan de toegelaten 9 m. Om de realisering van het bouwplan niettemin mogelijk te maken heeft het college hiervoor met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijk Ordening (hierna: de WRO), zoals deze bepaling luidde ten tijde van belang, vrijstelling verleend.
2.3. [appellante] betoogt dat het college niet bevoegd was om met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO vrijstelling te verlenen. Zij voert daartoe aan dat deze vrijstelling is gebaseerd op de zogenoemde pilot "Bouwen binnen strakke contouren", welke in april 2003 niet is openbaargemaakt. De vaststelling van de categorieën van gevallen als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO van 16 mei 2006 is daarom niet rechtsgeldig. Verder voert zij aan dat het bouwplan geen van de genoemde categorieën van gevallen betreft. Zij wijst in dit verband op de uitspraak van de rechtbank 's Hertogenbosch van 22 augustus 2011, nrs. 09/2453, 09/2454, 09/2455 en 09/2488, LJN: BR6389.
2.3.1. De door gedeputeerde staten in overeenstemming met de inspecteur vastgestelde lijst met categorieën van gevallen waarvoor met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO vrijstelling kan worden verleend, betreft een algemeen verbindend voorschrift. Ingevolge artikel 136, eerste lid, van de Provinciewet verbinden besluiten van het provinciebestuur die algemeen verbindende voorschriften inhouden niet dan wanneer zij bekend zijn gemaakt. Ingevolge artikel 136, tweede lid, van de Provinciewet geschiedt bekendmaking door plaatsing in het provinciaal blad, dat algemeen verkrijgbaar wordt gesteld. De door gedeputeerde staten van Noord-Brabant bij besluit van 16 mei 2006 vastgestelde regeling "Categorieën van gevallen ex artikel 19, lid 2, WRO Provincie Noord-Brabant 2006" (hierna: de Regeling) is gepubliceerd in het provinciaal blad van Noord-Brabant 2006, nr. 75. Nu de Regeling zelf overeenkomstig de wet bekend is gemaakt, kan het niet publiceren van de eerdergenoemde pilot, wat daarvan ook zij, niet afdoen aan de werking van de Regeling.
2.3.2. De Regeling bepaalt dat het college zonder voorafgaande verklaring van geen bezwaar vrijstelling kan verlenen van het bestemmingsplan voor projecten die voorkomen in deze regeling, mits wordt voldaan aan de daarbij gestelde voorwaarden.
Volgens onderdeel III 'Stedelijk gebied' van de Regeling mag op gronden in de bebouwde kom, niet behorend tot een bedrijventerrein, met een bestemming gericht op intensieve bebouwing zoals woondoeleinden, inclusief tuin/erf, centrumdoeleinden, detailhandelsdoeleinden, horecadoeleinden, kantoordoeleinden, maatschappelijke doeleinden, bedrijfsdoeleinden en zakelijke dienstverleningsdoeleinden en met een bestemming verkeersdoeleinden of een bestemming groenvoorzieningen, voor zover niet structuurbepalend, in afwijking van die bestemmingen en/of bijbehorende voorschriften met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO vrijstelling worden verleend voor, voor zover van belang, het realiseren van meerdere woningen, mits dit project naar aard en omvang binnen de ruimtelijke stedenbouwkundige en functionele uitgangspunten van het bestemmingsplan en de aard, schaal en functie van de kern past:
(…)
b. het realiseren van een of meerdere woningen, met inbegrip van bijgebouwen, mits passend binnen de indicatie van de toename van de woningvoorraad per gemeente, die periodiek door de provincie wordt vastgesteld op basis van een actualisering van haar bevolkings- en woningbehoefteprognose, en passend binnen de afspraken die hierover zijn gemaakt in de uitwerkingsplannen voor de stedelijke en de landelijke regio's (Streekplan 2002).
(…)
2.3.3. Zoals de Afdeling ook eerder heeft overwogen (uitspraak van 6 december 2006 in zaak nrs.
200604465/1 en 200604465/1), komt aan burgemeester en wethouders vrijheid toe bij de beoordeling of aan de algemene toepassingsvoorwaarden in de provinciale vrijstellingslijst is voldaan.
2.3.4. Ingevolge het ten tijde van belang geldende bestemmingsplan was ingevolge de bestemmingsregeling de bouw van woningen toegestaan. Anders dan het bouwplan aan de orde in de door [appellante] genoemde uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch, voorziet het nu aan de orde zijnde bouwplan uitsluitend in woningen. Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hier sprake is van een geval als bedoeld in de Regeling.
2.4. Wat betreft de overige door [appellante] aangevoerde gronden, heeft zij in het hoger beroep geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende gronden en de argumenten in de aangevallen uitspraak onjuist, dan wel onvolledig zijn. Er bestaat derhalve in zoverre geen aanleiding voor vernietiging van de aangevallen uitspraak.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2012
270.