201109212/1/A2.
Datum uitspraak: 18 juli 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Rotterdam,
tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam van 7 juli 2011 in zaken nrs. 10/1840 en 10/3179 in het geding tussen:
de Belastingdienst/Toeslagen.
Bij besluit van 28 augustus 2009 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag voor [appellant] voor het jaar 2007 vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 4 maart 2010 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en zorgtoeslag toegekend.
Bij besluit van 8 april 2010 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het verzoek van [appellant] om vergoeding van in bezwaar gemaakte kosten afgewezen.
Bij besluit van 21 juni 2010 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de besluiten van 4 maart en 8 april 2010 ingetrokken, het bezwaar tegen het besluit van 28 augustus 2009 alsnog ongegrond verklaard en het verzoek om vergoeding van in bezwaar gemaakte kosten afgewezen.
Bij uitspraken van 7 juli 2011, verzonden op 12 juli 2012, heeft de rechtbank de door [appellant] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraken zijn aangehecht.
Tegen deze uitspraken heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 augustus 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 20 september 2012.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Nadat partijen bij brieven van 14 en 21 december 2011 daartoe toestemming als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) hadden verleend, heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
2.1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen is de partner van de belanghebbende de meerderjarige die in het berekeningsjaar gedurende meer dan zes maanden onafgebroken een gezamenlijke huishouding voert met de meerderjarige belanghebbende en gedurende die tijd op hetzelfde woonadres als de belanghebbende staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens.
Ingevolge artikel 21, eerste lid, onder b, kan de Belastingdienst/Toeslagen een toegekende tegemoetkoming herzien indien de tegemoetkoming tot een te hoog bedrag is toegekend en de belanghebbende of zijn partner dit wist of behoorde te weten.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst/Toeslagen zich bij het besluit van 21 juni 2010 ten onrechte op het standpunt heeft gesteld, dat [persoon] zijn toeslagpartner is.
2.2.1. Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Awir wordt een tegemoetkoming op aanvraag toegekend door de Belastingdienst/Toeslagen. Deze kan daarbij in beginsel uitgaan van de juistheid van een aanvraag. De aanvraag voor zorgtoeslag is door [appellant] gedaan op 11 oktober 2005. [appellant] is in 2006 verhuisd. Op 26 februari 2008 hebben [appellant] en [persoon] huurtoeslag aangevraagd voor de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007. Deze aanvragen zijn door [appellant] en [persoon] elektronisch ingediend. Op de door de Belastingdienst/Toeslagen overgelegde uitdraaien van de aanvraagformulieren is bij de vragen 'Samenwonend', 'VoorlettersPartn' en 'AchternaamPartn' ingevuld: 1, [persoon], onderscheidenlijk: 1, [appellant]. Tevens zijn de vragen 'GebDatumPartn' en 'BSNPartn' op beide aanvraagformulieren ingevuld. Gelet hierop heeft de Belastingdienst/Toeslagen ervan kunnen uitgaan dat [persoon] en [appellant] bij hun aanvragen voor het jaar 2007 elkaar als partners in de zin van artikel 3 van de Awir hebben aangemerkt. Dat [persoon] zonder medeweten van [appellant] beide aanvragen zou hebben ingevuld, is niet aannemelijk, nu gebruikmaking van een elektronische aanvraag slechts mogelijk is met DigiD.
Aangezien voorts niet in geschil is dat [appellant] en [persoon] het gehele kalenderjaar 2007 op hetzelfde adres stonden ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich op het standpunt kunnen stellen dat [appellant] over 2007 als partner van [persoon] in de zin van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awir dient te worden aangemerkt. Nu [appellant] zelf [persoon] als partner heeft aangemerkt, is de eerst in hoger beroep aangevoerde stelling van [appellant], dat hij geen gezamenlijke huishouding voerde met [persoon], onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.
2.3. [appellant] betoogt tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend, dat uit de uitspraak van de belastingkamer van de Hoge Raad van 3 april 1963 (BNB 1963/128) volgt dat de Belastingdienst/Toeslagen de besluiten van 4 maart en 8 april 2010 niet mocht intrekken en het bezwaar alsnog ongegrond verklaren. De bepalingen van de Wet op de inkomstenbelasting die de Hoge Raad tot het oordeel leidden dat de belastinginspecteur slechts eenmaal kan beschikken op een tegen een aanslag ingediend bezwaarschrift zijn in deze zaak niet van toepassing. Uit artikel 21, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awir volgt dat de Belastingdienst/Toeslagen een toegekende tegemoetkoming kan herzien indien de tegemoetkoming tot een te hoog bedrag is toegekend en de belanghebbende dit wist of behoorde te wetende. Gelet op het onder 2.2.1. overwogene wist of behoorde [appellant] te weten dat [persoon] zijn toeslagpartner is en hem geen zorgtoeslag meer toekwam.
2.4. [appellant] betoogt tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst/Toeslagen artikel 7:3 van de Awb heeft geschonden door hem niet te horen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen, gelet op hetgeen [appellant] in bezwaar heeft aangevoerd, zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bezwaar kennelijk ongegrond was.
2.5. Nu de Belastingdienst/Toeslagen bij besluit van 21 juni 2010 het bezwaar van [appellant] terecht ongegrond heeft verklaard, bestaat reeds om die reden geen grond voor vergoeding van de voor het bezwaar gemaakte kosten.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraken dienen te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraken.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2012