ECLI:NL:RVS:2012:BX1107

Raad van State

Datum uitspraak
11 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201105233/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • W.G. Timmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Bedrijvenpark Watertoren 2010 en de gevolgen voor de ruimtelijke ordening te Dirksland

In deze zaak gaat het om het bestemmingsplan "Bedrijvenpark Watertoren 2010" dat op 24 maart 2011 door de raad van de gemeente Dirksland is vastgesteld. [appellante] heeft tegen dit besluit beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij betoogt dat het plan niet voorziet in een groenbestemming tussen de nieuwe ontsluitingsweg en de nieuwe watergang. Dit zou volgens [appellante] in strijd zijn met de planstructuur, aangezien bij andere wegen en watergangen in het plan wel groenstroken zijn opgenomen. Daarnaast stelt [appellante] dat het ontbreken van een groenstrook de onderhoudbaarheid van de watergang in gevaar brengt en dat de stabiliteit van de ontsluitingsweg niet gewaarborgd is.

De Raad van State heeft de zaak op 20 april 2012 behandeld. De raad van de gemeente Dirksland heeft in een verweerschrift uiteengezet dat de gronden ten oosten van de watergang de bestemming "Verkeer (V)" hebben gekregen, wat ook groenvoorzieningen omvat. De raad heeft betoogd dat er geen noodzaak is voor een aparte groenbestemming, omdat de ruimte voor onderhoud van de watergang voldoende is binnen de bestaande bestemmingen. De deskundigen van de gemeente hebben bevestigd dat de ruimte voor de talud en berm voldoende is voor een stabiele ligging van de ontsluitingsweg.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de redelijkheid van het standpunt van de raad. Het beroep van [appellante] is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin op 11 juli 2012.

Uitspraak

201105233/1/R4.
Datum uitspraak: 11 juli 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te Dirksland,
en
de raad van de gemeente Dirksland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 24 maart 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Bedrijvenpark Watertoren 2010" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 mei 2011, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 april 2012, waar de raad, vertegenwoordigd door dhr. Trouwborst, dhr. Van der Veer en dhr. Van der Linde, allen werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door drs. J.P. Zevenberger-Herweijer, werkzaam bij RBOI, is verschenen. Voorts is [derde-belanghebbende] vertegenwoordigd door P. Blok, ter zitting verschenen.
2.    Overwegingen
Het plan
2.1.    Het plan voorziet in de uitbreiding van het bedrijventerrein Watertoren, inclusief de aanleg van een nieuwe ontsluitingsweg en een nieuwe watergang grenzend aan de oostzijde van het perceel van [appellante] aan [locatie] te Dirksland.
Groenstrook
2.2.    [appellante] betoogt dat ten onrechte niet is voorzien in een groenbestemming tussen de nieuwe ontsluitingsweg en de nieuwe watergang. Zij voert hiertoe aan dat de raad op dit punt afwijkt van de planstructuur omdat bij alle andere in het plan voorziene wegen en watergangen aan beide zijden een groenstrook is bestemd. Aan deze afwijking liggen volgens [appellante] geen planologische overwegingen ten grondslag. Verder voert [appellante] aan dat vanwege het ontbreken van een groenstrook moet worden betwijfeld of er voldoende ruimte naast de watergang is om deze te kunnen onderhouden. Voorts is de stabiliteit van de ontsluitingsweg niet gewaarborgd, aldus [appellante].
2.2.1.    Aan de gronden die zijn gelegen ten oosten van de desbetreffende watergang is de bestemming "Verkeer (V)" toegekend.
Ingevolge artikel 7.1 van de planregels zijn de voor "Verkeer (V)" aangewezen gronden bestemd voor:
a.    wegen met ten hoogste twee keer een doorgaande rijstrook, alsmede opstelstroken en voet- en fietspaden;
b.     bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water.
2.2.2.    Gelet op het voorgaande voorziet het plan binnen het plandeel met de bestemming "Verkeer (V)" ten oosten van de voorziene watergang mede in groenvoorzieningen. De raad stelt zich op het standpunt dat er daarom geen aanleiding is om ter plaatse een aparte groenbestemming in het plan op te nemen. Wat de overige plandelen betreft heeft de raad uiteengezet dat langs de watergang die grenst aan de N215 wel een groenbestemming is opgenomen vanwege de ligging aan de rand van het plangebied langs de provinciale weg. Bij de watergang langs de nieuwe ontsluitingsweg doet zich een dergelijke grenssituatie niet voor. Verder heeft de raad toegelicht dat de overige groenbestemmingen - gesitueerd langs de verkeersbestemmingen - in het plan zijn opgenomen omdat het daar particuliere gronden betreft en het realiseren van groenstroken op die manier wordt gewaarborgd.
De raad heeft zich verder gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de ruimte voor het onderhoud van de watergang die beschikbaar is binnen de bestemmingen "Water (WA)" en "Verkeer (V)" - met een daarin volgens hem onderscheidenlijk te realiseren talud en berm - groot genoeg is. Hetgeen [appellante] heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat dat standpunt onjuist is.
Voorts is de voor talud en berm beschikbare ruimte volgens bij de gemeente werkzame deskundigen voldoende breed voor een stabiele ligging van de ontsluitingweg, aldus de raad. [appellante] heeft niet onderbouwd gesteld dat de raad niet van de bevindingen van deze deskundigen mocht uitgaan.
Gezien het vorenstaande is er is geen aanleiding voor het oordeel dat de raad er niet in redelijkheid van heeft kunnen afzien om te voorzien in een groenbestemming tussen de nieuwe ontsluitingsweg en de nieuwe watergang aan de oostzijde van het perceel van [appellante].
Verkeersveiligheid
2.3.    [appellante] voert aan dat het plan ten onrechte voorziet in een fiets- en voetpad ten oosten van de nieuwe ontsluitingsweg. Dit is volgens haar verkeersonveilig, in tegenstelling tot een westelijk van deze weg te situeren fiets- en voetpad.
2.3.1.    De verbeelding maakt de realisering van een fiets- en voetpad zowel aan de oost- als de westkant van de nieuwe ontsluitingsweg mogelijk. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat het de bedoeling is om een voetpad te realiseren aan de oostkant van de voorziene ontsluitingsweg in verband met de aan die zijde van de weg voorziene bushalte. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat een oostelijk gelegen fiets- en voetpad, ook na het treffen van verkeersmaatregelen, zal leiden tot een uit het oogpunt van verkeersveiligheid onaanvaardbare situatie.
Conclusies
2.4.    In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Het beroep is ongegrond.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.G. Timmerman, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen       w.g. Timmerman
lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2012
431.