ECLI:NL:RVS:2012:BX1097

Raad van State

Datum uitspraak
11 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201112593/1/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om Nederlanderschap en bewijsnood

In deze zaak heeft de Raad van State op 11 juli 2012 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellant] tegen de afwijzing van zijn verzoek om het Nederlanderschap. Het verzoek was oorspronkelijk afgewezen door de minister van Justitie op 8 juli 2009, omdat [appellant] geen gelegaliseerde geboorteakte had overgelegd en er twijfels bestonden over zijn identiteit. De rechtbank Groningen had op 21 oktober 2011 het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, waarna hij hoger beroep instelde bij de Raad van State. Tijdens de zitting op 21 juni 2012 werd [appellant] bijgestaan door zijn advocaat, mr. J.C.E. Hoftijzer, terwijl de minister werd vertegenwoordigd door mr. A.C. Rop.

De Raad van State overwoog dat de minister in redelijkheid kon concluderen dat [appellant] niet in bewijsnood verkeerde, omdat hij niet had aangetoond dat het voor hem onmogelijk was om een gelegaliseerde geboorteakte te verkrijgen. De rechtbank had terecht vastgesteld dat [appellant] niet had geprobeerd om het gevraagde document te verkrijgen, ondanks dat hij in Nederland verbleef tijdens de invoering van een nieuw systeem voor het verkrijgen van documenten in Sierra Leone. De Raad van State bevestigde dat de afwijzing van het verzoek om naturalisatie niet in strijd was met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, omdat [appellant] dit argument niet tijdig had aangevoerd.

Uiteindelijk oordeelde de Raad van State dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en de uitspraak werd openbaar uitgesproken in naam der Koningin.

Uitspraak

201112593/1/V6.
Datum uitspraak: 11 juli 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 21 oktober 2011 in zaak nr. 11/184 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: de minister).
1.    Procesverloop
Bij besluit van 8 juli 2009 heeft de minister van Justitie het verzoek van [appellant] om hem het Nederlanderschap te verlenen afgewezen.
Bij besluit van 8 december 2010 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 21 oktober 2011, verzonden op 24 oktober 2011, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 december 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 4 januari 2012. Deze brieven zijn aangehecht.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 juni 2012, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. J.C.E. Hoftijzer, advocaat te Amsterdam, en de minister, vertegenwoordigd door mr. A.C. Rop, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    In de overwegingen wordt onder de minister tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.
2.2.    Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN) wordt, met inachtneming van de bepalingen van hoofdstuk 4 van deze wet, aan vreemdelingen die daarom verzoeken het Nederlanderschap verleend.
Ingevolge artikel 23 kunnen bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur nadere regelen worden gesteld ter uitvoering van de RWN.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap, voor zover thans van belang, verstrekt de verzoeker bij de indiening van het naturalisatieverzoek betreffende zichzelf, voor zoveel mogelijk, gegevens met betrekking tot zijn geboortedatum, geboorteplaats en geboorteland.
Ingevolge het vijfde lid, voor zover thans van belang, kan de autoriteit die het naturalisatieverzoek in ontvangst neemt, alsook de minister, verlangen dat de verzoeker de juistheid van de verstrekte gegevens bewijst door middel van zonodig gelegaliseerde en eventueel inhoudelijk geverifieerde documenten.
Volgens de toelichting op artikel 7 van de RWN in de Handleiding voor de toepassing van de RWN 2003 (hierna: de Handleiding), voor zover thans van belang, dient een verzoeker buitenlandse akten, waaronder een geboorteakte over te leggen. Indien overgelegde buitenlandse akten van de burgerlijke stand ten tijde van de indiening van het verzoek om naturalisatie kunnen worden geaccepteerd als brondocument voor de gemeentelijke basisadministratie (hierna: de GBA), worden deze documenten ook aanvaard voor de verlening van het Nederlanderschap. Immers, in de regel vindt de verlening van het Nederlanderschap plaats op basis van de inschrijving in de GBA. De verplichting tot het overleggen van buitenlandse akten, waaronder een geboorteakte, lijdt uitzondering indien reeds in het verleden gelegaliseerde, en soms tevens geverifieerde documenten, zijn overgelegd en verwerkt in de GBA of in een akte van de burgerlijke stand in Nederland. Alsdan kan worden afgezien van het wederom overleggen van dezelfde documenten. Echter, ingeval van op goede gronden gerezen twijfel, dienen opnieuw originele gelegaliseerde documenten te worden overgelegd.
Verder is in de Handleiding vermeld dat van de voorwaarde van het overleggen van gelegaliseerde uit het buitenland afkomstige documenten kan worden vrijgesteld de persoon die wegens bewijsnood niet in staat is dergelijke documenten over te leggen en dat, indien geen sprake is van bewijsnood, geen vrijstelling wordt verleend. Bewijsnood zal zich volgens de Handleiding met name voordoen in het geval dat registers van de burgerlijke stand in het land waar de documenten vandaan moeten komen niet bestaan dan wel onvolledig zijn, alsmede wanneer in het land in kwestie geen stukken kunnen worden verkregen vanwege de op dat moment bestaande politieke situatie.
2.3.    Niet in geschil is dat [appellant] bij zijn verzoek om verlening van het Nederlanderschap geen gelegaliseerde geboorteakte heeft overgelegd en dat hij niet staat ingeschreven in de GBA op basis van een gelegaliseerde geboorteakte. De minister heeft het verzoek afgewezen wegens twijfel over de identiteit van [appellant], omdat de aan hem, op basis van een verricht leeftijdsonderzoek, toegekende geboortedatum 1 januari 1980 is en [appellant] stelt te zijn geboren op 15 oktober 1981.
2.4.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij niet heeft aangetoond dat het voor hem onmogelijk is om aan een geboorteakte te komen en dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat [appellant] niet in bewijsnood verkeert. Hij voert daartoe aan dar de rechtbank haar overweging onvoldoende heeft gemotiveerd. [appellant] stelt dat het voor hem onmogelijk is om in het bezit te komen van een gelegaliseerde geboorteakte wegens de gebrekkige bevolkingsadministratie in Sierra Leone en wijst op hetgeen hij in beroep heeft aangevoerd.
2.4.1.    Uit het algemeen ambtsbericht inzake Sierra Leone van de minister van Buitenlandse Zaken van mei 2011, waar [appellant] in beroep naar heeft verwezen, blijkt niet dat het onmogelijk is om in Sierra Leone een geboorteakte te verkrijgen. Weliswaar is in dit ambtsbericht vermeld dat door de oorlog veel administraties verloren zijn gegaan, maar [appellant] heeft hiermee niet aannemelijk gemaakt dat het register in zijn geboorteplaats verloren is gegaan. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat hij hiermee niet aannemelijk heeft gemaakt in bewijsnood te verkeren. Dat hij reeds in Nederland verbleef ten tijde dat in Sierra Leone een nieuw systeem ter verkrijging van documenten werd ingevoerd, doet daar niet aan af, nu uit voormeld ambtsbericht blijkt dat [appellant] een geboorteakte in Sierra Leone via familie of derden kan aanvragen. Nu de rechtbank onbestreden heeft overwogen dat [appellant] niet heeft getracht om het gevraagde document te verkrijgen, is zij terecht tot het oordeel gekomen dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat van bewijsnood in dit geval geen sprake is.
Het betoog faalt.
2.5.    [appellant] wijst er voorts op dat de door hem in zijn verblijfsvergunningprocedure genoemde geboortedatum van 15 oktober 1981 in de GBA is geregistreerd als zijn geboortedatum, als ook op andere hem betreffende documenten als zodanig wordt vermeld en dat die datum derhalve een deel van zijn sociale identiteit vormt. Onder verwijzing naar het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 11 oktober 2011 in zaak nr. 53124/09, Genovese tegen Malta (www.echr.coe.int/echr en JV 2012/107), betoogt [appellant] dat de afwijzing van zijn naturalisatieverzoek een inbreuk vormt op zijn sociale identiteit en dat daarom zijn privéleven in de zin van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) is geschonden.
2.5.1.    Het betoog dat door afwijzing van zijn naturalisatieverzoek zijn privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM is geschonden, heeft [appellant] niet in de bestuurlijke fase en in beroep bij de rechtbank aangevoerd, doch eerst in hoger beroep. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak en [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij dit betoog niet reeds bij de rechtbank had kunnen aanvoeren en hij dit, gelet op de functie van het hoger beroep, had behoren te doen, kan dit betoog reeds om die reden niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden.
2.6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin    w.g. Groeneweg
voorzitter    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2012
32-692.