ECLI:NL:RVS:2012:BX1085

Raad van State

Datum uitspraak
11 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201104624/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Buitengebied, 6e herziening en de strijdigheid met provinciaal beleid

In deze zaak gaat het om het bestemmingsplan "Buitengebied, 6e herziening" dat op 3 maart 2011 door de raad van de gemeente Tholen is vastgesteld. Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen, wonend te Tholen, beroep ingesteld bij de Raad van State. De appellanten betogen dat het bestemmingsplan in strijd is met het provinciale beleid, met name het Omgevingsplan Zeeland 2006-2012, en dat de raad ten onrechte niet het aangescherpte gemeentelijke beleid van 23 september 2010 heeft toegepast. De appellanten vrezen dat de voorziene woningen het cultuurlandschap aantasten en dat er niet voldaan wordt aan de vereiste afstanden tot agrarische percelen, wat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in gevaar zou brengen.

De Raad van State heeft de zaak op 15 mei 2012 ter zitting behandeld. De raad van de gemeente Tholen heeft een verweerschrift ingediend en nadere stukken overgelegd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat de raad niet aan provinciaal beleid gebonden is, maar dat dit beleid wel in de belangenafweging moet worden betrokken. De Afdeling concludeert dat de raad de afstanden tot agrarische bedrijven onjuist heeft gemeten en dat niet is aangetoond dat het plan geen belemmeringen voor de bedrijfsvoering van de appellanten zal opleveren.

Uiteindelijk oordeelt de Afdeling dat het bestreden besluit in strijd is met de zorgvuldigheidseisen van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep van de appellanten wordt gegrond verklaard, het besluit van de raad van de gemeente Tholen wordt vernietigd, en de raad wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellanten. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin op 11 juli 2012.

Uitspraak

201104624/1/R2.
Datum uitspraak: 11 juli 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, allen wonend te Tholen,
en
de raad van de gemeente Tholen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 maart 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied, 6e herziening" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 april 2011, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 mei 2012, waar [appellant] en anderen, in persoon, bijgestaan door ir. P.A.M. Brouwer, werkzaam bij ZLTO, en de raad, vertegenwoordigd door ing. P.A. Quist, werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door mr. U.T. Hoekstra, advocaat te Middelburg, zijn verschenen. Voorts is ter zitting gehoord Florestede B.V., vertegenwoordigd door G.C.C.J. Romme en M.A.L.F.J. Weyers.
2. Overwegingen
2.1. Het plan strekt ertoe in totaal vier woningen mogelijk te maken op het perceel Mosselhoekseweg 5 te Tholen. Hiertoe worden de bestaande bedrijfswoning en de aanwezige (glas)opstallen gesloopt.
2.2. De in het plan voorziene woningen worden omringd door de agrarische bedrijven van [appellant] en anderen. [appellant] en anderen richten zich tegen het plan nu dit naar hun mening in strijd is met het provinciale beleid, waaronder het Omgevingsplan Zeeland 2006-2012 (hierna: het Omgevingsplan), en het gemeentelijke beleid. De raad heeft verder volgens [appellant] en anderen ten onrechte niet het aangescherpte gemeentelijke beleid van 23 september 2010 aan zijn besluit ten grondslag gelegd. In het kader van de strijdigheid met het beleid voeren zij aan dat de voorziene woningen het cultuurlandschap aantasten en dat er maximaal drie nieuwe woningen mogen worden gebouwd, waarvoor de economische noodzaak moet worden aangetoond. Verder betogen zij dat de woningen te dicht bij hun agrarische percelen komen, waardoor ter plaatse geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd en de woningen een beperking opleveren voor de agrarische bedrijven in de omgeving. Tot slot vrezen zij dat het plan economisch niet uitvoerbaar zal zijn.
2.3. De raad acht het aangescherpte gemeentelijke beleid niet van toepassing, nu de behandeling van het verzoek van de initiatiefnemer en de uitwerking daarvan in het ontwerpplan hebben plaatsgevonden voordat dit beleid was vastgesteld. Ten aanzien van de minimale afstanden die het beleid noemt, heeft de raad erkend dat deze op een onjuiste wijze zijn gemeten, waardoor er per abuis vanuit is gegaan dat aan deze afstanden werd voldaan. De economische onderbouwing blijkt volgens de raad uit een onderbouwing die door de initiatiefnemer is ingediend, terwijl over de kosten inzake de uitvoerbaarheid contractuele afspraken zijn gemaakt met de initiatiefnemer.
Ruimte-voor-ruimte regeling
2.4. De raad is bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet aan provinciaal beleid gebonden. Wel dient de raad daarmee rekening te houden, hetgeen betekent dat dit beleid in de belangenafweging dient te worden betrokken. Niet in geschil is dat de raad het desbetreffende provinciale beleid, te weten de ruimte-voor-ruimte regeling, uit het Omgevingsplan heeft overgenomen en als eigen, gemeentelijk beleid hanteert en daaraan toepassing geeft. Deze regeling betreft onder meer de sloop van niet beeldbepalende vrijkomende (agrarische) bebouwing in het buitengebied, waaronder voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, die een bijdrage kan leveren aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied. Om dit te bevorderen wordt in ruil voor de sloop ruimte geboden voor de bouw van kwalitatief hoogwaardige (compensatie)woningen.
2.4.1. Op 23 september 2010 heeft de raad aangescherpt gemeentelijk beleid vastgesteld ten aanzien van de ruimte-voor-ruimte regeling. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad in redelijkheid het beleid, zoals dat gold voor 23 september 2010, aan het plan ten grondslag kunnen leggen, aangezien de onderhavige procedure zich op dat moment reeds in een vergevorderd stadium bevond, en toepassing van het aangescherpte beleid in dit geval tot rechtsonzekerheid voor de initiatiefnemer zou leiden. De raad heeft in dit verband onweersproken verklaard dat het aan het plan ten grondslag liggende initiatief juist de aanleiding is geweest om het beleid voor toekomstige gevallen aan te scherpen. [appellant] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de raad het beleid zoals dat gold voor 23 september 2010 redelijkerwijs niet heeft kunnen hanteren. Dit betoog faalt.
2.4.2. Volgens [appellant] en anderen zullen vier ruimte-voor-ruimte woningen worden gerealiseerd, hetgeen volgens hen strijdig is met het beleid. Uitgangspunt van de ruimte-voor-ruimte regeling is dat er maximaal drie nieuwe woningen mogen worden gerealiseerd, met dien verstande dat de (economische) noodzaak van het bouwen van meer dan één woning moet worden aangetoond met een economische onderbouwing in relatie tot de kosten voor sloop van de bestaande bebouwing en de ruimtelijke kwaliteitsverbetering.
Het bestemmingsplan maakt de realisatie van vier woningen mogelijk. Nu binnen het plangebied reeds één bedrijfswoning aanwezig is, kunnen maximaal drie ruimte-voor-ruimte woningen gerealiseerd worden. Daarnaast is in overeenstemming met de regeling door de initiatiefnemer de noodzaak van het bouwen van meer dan één woning aangetoond met een economische onderbouwing in relatie tot de kosten voor de sloop van de bestaande bebouwing. [appellant] en anderen hebben derhalve niet aannemelijk gemaakt dat niet aan deze criteria van de ruimte-voor-ruimte regeling voldaan is. Dit betoog faalt.
2.4.3. De ruimte-voor-ruimte regeling kent het principe van compensatie op dezelfde locatie, tenzij daardoor aantasting zou plaatsvinden van landschappelijke, natuur- of cultuurhistorische waarden. Door [appellant] en anderen is niet aannemelijk gemaakt, dat ter plaatse sprake is van zodanige landschappelijke, natuur- of cultuurhistorische waarden, waardoor geen compensatie op dezelfde locatie zou kunnen plaatsvinden. Dit betoog faalt.
Aan te houden afstanden
2.5. Niet in geschil is dat op grond van het provinciale beleid, zoals vastgelegd in het Omgevingsplan, tussen landbouwbedrijven en woongebieden een afstand van 100 meter moet worden aangehouden en tussen fruitteeltpercelen en woongebieden een afstand van 50 meter. Hoewel de raad bij de vaststelling van het plan niet aan provinciaal beleid gebonden is, volgt uit de stukken dat de raad het beleid in elk geval in zoverre ten grondslag heeft gelegd aan het bestreden besluit.
2.5.1. De Afdeling is van oordeel dat, zoals [appellant] en anderen hebben aangevoerd, bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van het plan ten onrechte geen rekening is gehouden met de bij de voorziene woningen behorende tuinen en dat ter bepaling van de betrokken hinder ten aanzien van fruitteeltbedrijven niet kan worden uitgegaan van de afstand vanaf de bouwblokken. Hierbij betrekt de Afdeling dat [appellant] en anderen ter zitting onweersproken hebben gesteld dat de gronden behorende bij hun bedrijven geheel benut worden ten behoeve van hun bedrijfsvoering en dat op deze gronden bestrijdingsmiddelen worden gebruikt. Nu het gebruik van bestrijdingsmiddelen plaatsvindt in de open lucht en niet in de bebouwing, had de raad - voor het bepalen van de gevolgen hiervan - niet mogen uitgaan van de bouwblokken maar van de grens van de percelen met een agrarische bestemming. Voorts dient vanwege het gebruik van bestrijdingsmiddelen ook de tuinbestemming in het plangebied te worden betrokken bij de afweging, in verband met de mogelijkheid dat de bewoners van de desbetreffende percelen langdurig worden blootgesteld aan bestrijdingsmiddelen, hetgeen risico's voor de gezondheid met zich kan brengen. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de ter bepaling van de betrokken hinder aan te houden afstand in geval van landbouw vanaf de inrichting gemeten dient te worden en in geval van fruitteelt vanaf de perceelsgrens. Verder is de Afdeling van oordeel dat in dit geval bij het meten van de afstand tot aan het zogenoemde woongebied, naast de woonbestemming, ook de tuinbestemming dient te worden betrokken. De raad heeft in de nader ingediende stukken en ter zitting erkend de afstanden op onjuiste wijze te hebben gemeten.
Het perceel van [appellant A] ligt aansluitend aan de zuidoostelijke grens van de tuinbestemming van het plangebied. De percelen van [appellant B] en [appellant C] liggen op een afstand van ongeveer 18 meter vanaf de tuinbestemming aan de westelijke en noordwestelijke zijde van het plangebied. Uit de stukken blijkt niet dat de raad ten tijde van de vaststelling van het plan onderzoek had verricht naar de effecten van de bedrijfsvoering van [appellant] en anderen op de gronden in het plangebied. Gezien de afstanden vanaf het plangebied tot aan de omringende agrarische percelen en inrichtingen heeft de raad derhalve niet aannemelijk gemaakt dat ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Tevens heeft de raad niet aannemelijk gemaakt dat het plan in dat opzicht niet zal kunnen leiden tot een belemmering van de bedrijfsvoering van [appellant] en anderen, terwijl één van de voorwaarden van de ruimte-voor-ruimte regeling is dat de nieuwe woningen geen extra beperkingen mogen betekenen voor de agrarische bedrijfsvoering in de omgeving.
Ook de na vaststelling van het plan door de raad overgelegde rapporten "Onderzoek naar driftblootstelling bij ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente Tholen", deel 1: "Boomgaardbespuitingen" en deel 2: "Bespuitingen veldgewassen met een veldspuit" van het Wageningen University & Research centre van maart 2012, leiden niet tot een ander oordeel ten aanzien van de aanvaardbaarheid van de in het plan gehanteerde afstanden. Weliswaar concluderen deze rapporten dat kleinere afstanden aangehouden kunnen worden indien maatregelen worden genomen, maar de raad erkent in het bij de rapporten gevoegde schrijven dat voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en het voorkomen van belemmeringen van de bedrijfsvoering van [appellant] en anderen aanpassing van het plan noodzakelijk is.
Het betoog dat de raad het gehanteerde beleid, zowel betreffende de in het kader van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat aan te houden afstanden tussen agrarische bedrijven en hun percelen enerzijds en de woningen en bijbehorende tuinen anderzijds, als betreffende de mogelijke effecten van de woningbouw op de bedrijfsvoering van [appellant] en anderen, onvoldoende in de belangenafweging heeft betrokken, slaagt.
Conclusie
2.6. In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd. Gelet op het voorgaande behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking meer.
2.7. Met betrekking tot het verzoek van de raad om de geconstateerde gebreken te laten herstellen door toepassing te geven aan artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State, overweegt de Afdeling dat, gezien de aard en omvang van de geconstateerde gebreken, hiertoe geen aanleiding wordt gezien. De Afdeling betrekt daarbij dat de aan te houden afstanden in de planregels moeten worden gegarandeerd en dat deze regels voldoende handhaafbaar moeten zijn. De Afdeling concludeert dat onvoldoende vaststaat of het door de raad overgelegde concept van een verbeelding en planregels tot wijziging van het voorliggende plan, mede gezien de hierin opgenomen wijzigingsbevoegdheid, hiertoe voldoende waarborgen bevat.
2.8. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Tholen van 3 maart 2011;
III. veroordeelt de raad van de gemeente Tholen tot vergoeding van bij [appellant], [appellant C], [appellant B] en [appellant A] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 907,32 (zegge: negenhonderdzeven euro en tweeëndertig cent), waarvan € 874,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
IV. gelast dat de raad van de gemeente Tholen aan [appellant], [appellant C], [appellant B] en [appellant A] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt en mr. E. Helder, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Plambeck
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2012
159-706.