201111880/1/A1.
Datum uitspraak: 11 juli 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1], wonend te Ilpendam, gemeente Waterland,
2. het college van burgemeester en wethouders van Waterland,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 12 oktober 2011 in zaak nr. 10/6865 in het geding tussen:
[wederpartij] wonend te Ilpendam, gemeente Waterland
Bij besluit van 27 mei 2010 heeft het college aan [appellant sub 1] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het uitbreiden van een kantoorgebouw aan de achtergevel op het perceel De Noord 3 te Ilpendam.
Bij besluit van 16 november 2010 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 oktober 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 16 november 2010 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de rechtbank ingekomen op 8 november 2011 en ter verdere behandeling doorgezonden naar de Raad van State, en het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 november 2011, hoger beroep ingesteld. [appellant sub 1] heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 12 december 2011.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
[wederpartij] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 mei 2012, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. E. van Ingen, advocaat te Amsterdam, en L.F.M. Westerbeek, directeur van Stichting de Frisse Blik (hierna: de Frisse Blik), en het college, vertegenwoordigd door mr. F.J. van der Tol, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [wederpartij], bijgestaan door mr. C. Lubben, verschenen.
2.1. Het bouwplan bestaat uit een uitbreiding van het kantoorgebouw op het perceel De Noord 3. Deze uitbreiding heeft een lengte van 6,7 meter, een breedte van 5,75 meter, een goothoogte van 8,3 meter en een nokhoogte van 9,54 meter. Op 6,7 meter hoogte zijn ramen aangebracht die onder meer uitkijken op het naastgelegen perceel dat in eigendom aan [wederpartij] toebehoort. De inmiddels gerealiseerde uitbreiding wordt hierna aangeduid als de aanbouw.
2.2. Vaststaat dat het oprichten van de aanbouw in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Ilpendam", zodat de benodigde bouwvergunning alleen kon worden verleend, nadat vrijstelling van de planvoorschriften was verleend.
2.3. Het college betoogt dat de rechtbank door [wederpartij] eerst ter zitting naar voren gebrachte omstandigheden aan de uitspraak ten grondslag heeft gelegd, terwijl het daar niet afdoende op heeft kunnen reageren, zodat sprake is van een schending van de goede procesorde.
2.3.1. Vaststaat dat [wederpartij] zowel in zijn bezwaarschrift als in zijn beroepschrift heeft aangegeven dat de aanbouw invloed heeft op zijn privacy en dat het college zowel in het besluit van 27 mei 2010 als het besluit op bezwaar van 16 november 2010 is ingegaan op de invloed die de aanbouw heeft op de privacy van [wederpartij]. De ter zitting bij de rechtbank door [wederpartij] naar voren gebrachte argumenten dat vanuit de ramen van de aanbouw filmopnamen worden gemaakt en dat in de aanbouw cursussen worden gegeven aan derden, betreffen eveneens het aspect van privacy en kunnen worden beschouwd als een nadere beargumentering van de reeds eerder door [wederpartij] ingenomen stelling dat zijn privacy als gevolg van de aanbouw nadelig wordt beïnvloed. Gelet daarop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank deze argumenten wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing had moeten laten.
2.4. [appellant sub 1] en het college betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom bij het verlenen van de vrijstelling het belang van [appellant sub 1] heeft geprevaleerd boven het belang van [wederpartij]. [appellant sub 1] voert daartoe aan dat de privacy van [wederpartij] niet wordt geschonden als gevolg van de aanbouw, hetgeen ook blijkt uit de door de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: SAOZ) opgestelde risicoanalyse planschade. Hij betoogt verder dat bij de aanbouw diverse belangen zijn betrokken, waaronder de werkgelegenheid in Ilpendam en het belang van scholen bij het krijgen van mediaonderwijs. Het college voert aan dat de verleende vrijstelling, anders dan de rechtbank heeft overwogen, geen onaanvaardbare aantasting van de privacy van [wederpartij] tot gevolg heeft.
2.4.1. Anders dan de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de aanbouw mogelijk te maken door verlening van een vrijstelling. Ter zitting is onweersproken gesteld dat, anders dan de rechtbank heeft overwogen, in de aanbouw, die door [appellant sub 1] wordt verhuurd aan de Frisse Blik, geen beeldmateriaal wordt gemaakt en dat de aanbouw niet wordt gebruikt voor het geven van cursussen. Voorts is ter zitting voldoende aannemelijk gemaakt dat het personeel van de Frisse Blik, behoudens uitzonderingsgevallen, alleen tijdens kantooruren in de aanbouw aanwezig is en dat vanuit de aanbouw, gelet op de plaats waar de ramen zijn aangebracht, alleen zicht op het perceel van [wederpartij] ontstaat wanneer men voor de ramen gaat staan. Door de Frisse Blik is verder onweersproken gesteld dat de werkplekken, aanwezig op de als kantoorruimte ingerichte tweede verdieping van de aanbouw, niet in nabijheid van de ramen zijn gesitueerd. Nu het voorts, ook vóór de realisering van de aanbouw, vanuit het reeds bestaande kantoorgebouw mogelijk was om in de tuin van [wederpartij] te kijken, heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat het college de bij het besluit van 16 november 2010 in stand gelaten vrijstelling in redelijkheid niet heeft kunnen verlenen.
2.5. De hoger beroepen zijn gegrond, de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 16 november 2011 van het college alsnog ongegrond verklaren.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. In deze situatie is er geen aanleiding om te bepalen dat het door [appellant sub 1] betaalde griffierecht door het college moet worden vergoed. Een redelijke toepassing van artikel 54, eerste lid, van de Wet op de Raad van State brengt met zich dat - naar analogie van artikel 52, vijfde lid, van die wet - het griffierecht door de secretaris van de Raad van State aan [appellant sub 1] wordt terugbetaald.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de hoger beroepen gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 12 oktober 2011 in zaak nr. 10/6865;
III. verklaart het bij de rechtbank door [wederpartij] ingestelde beroep ongegrond;
IV. bepaalt dat de secretaris van de Raad van State aan [appellant sub 1] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 227,00 (zegge: tweehonderdzevenentwintig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Fransen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2012