201110505/1/A3.
Datum uitspraak: 11 juli 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 augustus 2011 in zaak nr. 11/2676 in het geding tussen:
de korpschef van de politieregio Amsterdam-Amstelland.
Bij besluit van 7 december 2010 heeft de korpschef de voor [appellant] verleende toestemming om beveiligingswerkzaamheden te verrichten ingetrokken.
Bij besluit van 18 april 2011 heeft de korpschef het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 29 augustus 2011, waarvan het proces-verbaal is verzonden op 1 september 2011, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Dit proces-verbaal is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 september 2011, hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 juni 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. D.L.A.M. Pluijmakers, advocaat te Almere, en de korpschef, vertegenwoordigd door mr. Y. Kuijt, werkzaam bij de politieregio Amsterdam-Amstelland, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 7, tweede lid, eerste volzin, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (hierna: Wpbr) stelt een beveiligingsorganisatie of recherchebureau geen personen te werk die belast zullen worden met werkzaamheden, anders dan de leiding van de organisatie of het bureau, dan nadat voor hen toestemming is verkregen van de korpschef van het politiekorps in de regio waar de beveiligingsorganisatie of het recherchebureau dan wel een onderdeel daarvan is gevestigd.
Ingevolge het vijfde lid, eerste volzin, wordt de toestemming onthouden indien de desbetreffende persoon niet beschikt over de bekwaamheid en betrouwbaarheid die nodig zijn voor het te verrichten werk.
Ingevolge het zesde lid kan de toestemming worden ingetrokken indien zich omstandigheden voordoen of feiten bekend worden op grond waarvan de toestemming niet zou zijn verleend, indien zij zich hadden voorgedaan of bekend waren geweest op het tijdstip waarop de toestemming werd verleend.
Ter uitvoering van de Wpbr heeft de minister van Justitie criteria voor het bepalen van bekwaamheid en betrouwbaarheid als hiervoor bedoeld neergelegd in de Circulaire particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (hierna: de circulaire).
Volgens paragraaf 2.1, aanhef en onder a, van de circulaire wordt de toestemming aan personen bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wpbr onthouden, indien de betrokkene binnen vier jaar voorafgaande aan het moment van toetsing bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak is veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf waarbij een geldboete is opgelegd.
Volgens voormelde paragraaf, aanhef en onder b, wordt genoemde toestemming voorts onthouden, indien de betrokkene binnen acht jaar voorafgaande aan het moment van toetsing bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak is veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf waarbij een vrijheidsstraf is opgelegd.
Volgens deze paragraaf, aanhef en onder c, wordt genoemde toestemming ook onthouden, indien op grond van andere omtrent betrokkene bekende en relevante feiten kan worden aangenomen dat deze niet voldoende betrouwbaar of geschikt is voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau werkzaamheden te verrichten of deze niet voldoende betrouwbaar of geschikt is de belangen van de veiligheidszorg of de goede naam van de bedrijfstak niet te schaden.
Volgens deze paragraaf gaat het er bij de toetsing van het onder c opgenomen criterium om dat de tewerkstelling van de betrokkene de belangen van de veiligheidszorg of de goede naam van de bedrijfstak niet mag schaden. Daarvan zal in het algemeen slechts sprake zijn indien de betrokkene er blijk van heeft gegeven de rechtsregels naast zich neer te leggen, waarvan de overtreding beschouwd kan worden als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde. Ook tegen betrokkene opgemaakte processen-verbaal of (dag)rapporten kunnen ertoe leiden dat betrokkene niet voldoende betrouwbaar of geschikt wordt geacht om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau te werken. Uiteraard is daarbij van belang dat tegen betrokkene nog altijd een serieuze verdenking bestaat.
Volgens paragraaf 2.1.1 kan de korpschef van het hiervoor bepaalde afwijken, indien, gelet op de aard van het strafbare feit, de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, de geringe kans op recidive en recente persoonlijke ontwikkelingen, toepassing daarvan een voor betrokkene onevenredig nadeel zou meebrengen ten opzichte van het daarmee te dienen belang.
2.2. De korpschef heeft aan het in bezwaar gehandhaafde besluit van 7 december 2010 ten grondslag gelegd dat tegen [appellant] processen-verbaal zijn opgemaakt ter zake van overtreding van artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), vanwege gebruik en het voorhanden hebben van een vervalste invalidenparkeerkaart op 20 oktober 2010 en 29 oktober 2010. Naar aanleiding hiervan is hem een transactievoorstel van € 350,00 gedaan. Gelet op de feiten heeft de korpschef zich op het standpunt gesteld dat [appellant] niet voldoende betrouwbaar is voor een beveiligingsorganisatie werkzaamheden te verrichten.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de korpschef in redelijkheid op grond van artikel 7, zesde lid, van de Wpbr de voor hem verleende toestemming heeft kunnen intrekken. Hiertoe voert hij aan dat de korpschef voorbarig is uitgegaan van voormelde processen-verbaal, waarin naar voren is gekomen dat hij heeft gehandeld in strijd met artikel 225 Sr. De door het Openbaar Ministerie aangeboden transactie heeft hij niet geaccepteerd. Weliswaar is hij daarna door de politierechter wegens overtreding van artikel 225 Sr veroordeeld, doch hij heeft tegen dat vonnis hoger beroep ingesteld. Niet valt uit te sluiten dat hij in hoger beroep alsnog wordt vrijgesproken dan wel een lichtere straf krijgt opgelegd. In een door hem overgelegde verklaring van zijn oom is immers vermeld dat niet hij, maar zijn oom van de door zijn zus vervalste invalidenparkeerkaart gebruik heeft gemaakt. Voorheen heeft hij dit anders verklaard teneinde zijn zus in bescherming te nemen.
Voorts voert hij aan dat hetgeen buiten werktijd heeft plaatsgevonden er niet toe mag leiden dat hij niet voldoende betrouwbaar wordt geacht om voor een beveiligingsorganisatie te werken. Het intrekken van de verleende toestemming brengt voor hem een onevenredig nadeel mee ten opzichte van het daarmee te dienen belang. Er had ook een andere maatregel genomen kunnen worden, aldus [appellant].
2.4. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de korpschef terecht aannemelijk heeft geacht dat [appellant] de in overweging 2.2 genoemde feiten heeft begaan. De rechtbank is hierbij terecht uitgegaan van het vonnis van de politierechter, ondanks dat hiertegen door [appellant] hoger beroep is ingesteld. Voorts laten de verklaring van zijn oom en het feit dat hij thans op zijn eigen eerdere verklaring terugkomt, onverlet dat [appellant] aanvankelijk heeft bekend dat hij voormelde feiten heeft begaan. Overigens is ter zitting bij de Afdeling gebleken dat het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter niet-ontvankelijk is verklaard, zodat dat vonnis onherroepelijk is geworden.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 18 januari 2012 in zaak nr.
201104617/1/H3), komt de korpschef beoordelingsvrijheid toe om te bepalen of betrokkene voldoende betrouwbaar is en is de invulling die in paragraaf 2.1, aanhef en onder c, van de circulaire aan de term betrouwbaarheid is gegeven aanvaardbaar. Voorts mogen, zoals de Afdeling in dezelfde uitspraak heeft overwogen, aan medewerkers in de beveiligingsbranche, gelet op de aard van de werkzaamheden in deze branche, hogere eisen worden gesteld dan aan medewerkers in andere branches. Dit betekent dat de korpschef als maatstaf mag hanteren dat de betrouwbaarheid en integriteit van beveiligingsmedewerkers boven iedere twijfel verheven dienen te zijn.
Gelet op paragraaf 2.1, aanhef en onder c, van de circulaire heeft de korpschef zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat door het, hoewel in privétijd, op meerdere dagen gebruiken van een vervalste invalidenparkeerkaart, [appellant] er blijk van heeft gegeven dat hij rechtsregels naast zich neerlegt, waarvan de overtreding een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde oplevert. Gelet hierop heeft de korpschef in redelijkheid kunnen aannemen dat de betrouwbaarheid van [appellant] om beveiligingswerkzaamheden te verrichten niet boven iedere twijfel is verheven.
[appellant] zou toestemming als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wpbr zijn onthouden, indien voormelde feiten zich hadden voorgedaan of bekend waren geweest ten tijde van het verlenen van de toestemming. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat aan de voorwaarden voor toepassing van de intrekkingbevoegdheid als bedoeld in artikel 7, zesde lid, van de Wpbr is voldaan. Gelet op de ernst van voormelde feiten en de bevinding dat op meer dan één dag een vervalste invalidenparkeerkaart is gebruikt, heeft de rechtbank voorts terecht geoordeeld dat de korpschef zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat toepassing van de intrekkingsbevoegdheid geen onevenredig nadeel met zich brengt ten opzichte van het daarmee te dienen belang.
Gezien het vorenstaande heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat de korpschef in redelijkheid de voor [appellant] verleende toestemming heeft kunnen intrekken. Het betoog faalt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. De Vries
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2012