201109582/1/A3.
Datum uitspraak: 11 juli 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], handelend onder de naam [café], gevestigd te Eindhoven, waarvan de vennoten zijn [vennoot A] en [vennoot B],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 29 juli 2011 in zaak nr. 11/792 in het geding tussen:
de burgemeester van Eindhoven.
Bij besluit van 3 september 2010 heeft de burgemeester het door [appellante] geëxploiteerde horecabedrijf [café] (hierna: het café) voor drie maanden gesloten.
Bij besluit van 14 januari 2011 heeft de burgemeester het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 juli 2011, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 augustus 2011, hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 juni 2012, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. P.J.A. van de Laar, advocaat te Eindhoven, en de burgemeester, vertegenwoordigd door M. Heutink, werkzaam bij de gemeente Eindhoven, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 2.3.1.4, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Eindhoven 2010 (hierna: de APV) is het de houder van een horecabedrijf verboden dit voor publiek geopend te hebben of daarin of aldaar publiek toe te laten of te laten verblijven tussen 02.00 en 08.00 uur.
Ingevolge artikel 2.3.1.5, eerste lid, kan de burgemeester in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor één of meer horecabedrijven tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2.3.1.4 geldende sluitingsuren vaststellen of tijdelijke sluiting bevelen.
De burgemeester voerde ten tijde van belang ten aanzien van horecabedrijven een handhavingsbeleid, dat is neergelegd in het zogenoemde Horecastappenplan 2003 (hierna: HSP).
Paragraaf 10 handelt over de te volgen stappen bij overtreding van het sluitingstijdstip. Bij een eerste overtreding maakt de politie proces-verbaal op en waarschuwt de burgemeester de horecaondernemer. Bij een tweede overtreding maakt de politie wederom proces-verbaal op en kan de burgemeester het horecabedrijf op grond van artikel 2.3.1.5 van de APV sluiten voor een periode van drie maanden. Bij volgende overtredingen wordt na een door de politie opgemaakt proces-verbaal het horecabedrijf gesloten voor twaalf maanden. Voorts kunnen na advies van de politie de drank- en horecavergunning en de exploitatievergunning worden ingetrokken.
2.2. Aan het in bezwaar gehandhaafde besluit heeft de burgemeester ten grondslag gelegd dat [appellante] in strijd met artikel 2.3.1.4 van de APV op vrijdag 9 april 2010 het sluitingsuur van het café voor de derde keer heeft overtreden. Gelet hierop heeft de burgemeester op grond van artikel 2.3.1.5 van de APV besloten het café gedurende drie maanden te sluiten.
2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de burgemeester zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat zij artikel 2.3.1.4, eerste lid, van de APV heeft overtreden. Hiertoe voert zij aan dat de burgemeester het besluit tot tijdelijke sluiting niet zorgvuldig heeft voorbereid. Hij heeft zich er immers niet van vergewist of de personen, die tijdens de controle van 9 april 2010 in het café aanwezig waren, in strijd met artikel 2.3.1.4 van de APV buiten het sluitingsuur aldaar waren toegelaten of verbleven. Dit is niet het geval, omdat deze personen familieleden waren of woonruimte huurden in het pand waarin het café is gelegen, aldus [appellante].
2.3.1. Dit betoog faalt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 11 april 2012 in zaak nr.
201105936/1/A3) mag het bestuursorgaan in beginsel uitgaan van de juistheid van de inhoud van een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal. In een proces-verbaal van 19 april 2010 is vermeld dat door verbalisanten de personalia van de in het café na het sluitingsuur aanwezige personen zijn genoteerd, waarna deze personen uit het café zijn verwijderd. Voorts volgt uit een proces-verbaal van 14 juli 2010 dat zes van deze personen geen familieleden van de eigenaar waren. De overige personen huurden woonruimte in het betreffende pand, aldus dat proces-verbaal. In hoger beroep zijn geen omstandigheden naar voren gebracht, waardoor niet van de juistheid van de processen-verbaal mag worden uitgegaan. De enkele stelling van [appellante] omtrent de identiteit van de bezoekers is daartoe onvoldoende. Bovendien heeft [appellante] in een brief van 26 juli 2010 als zienswijze op het voornemen tot tijdelijke sluiting vermeld dat iedere persoon in de caféruimte zich heeft moeten legitimeren.
Uit het voormelde volgt dat de rechtbank met juistheid heeft overwogen dat de burgemeester zich op het standpunt mocht stellen dat [appellante] heeft gehandeld in strijd met artikel 2.3.1.4, eerste lid, van de APV, door na het sluitingsuur in de caféruimte publiek toe te laten of te laten verblijven. De rechtbank heeft voorts terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de burgemeester het besluit tot tijdelijke sluiting niet zorgvuldig heeft voorbereid.
2.4. [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat sluiting van het café gedurende drie maanden disproportioneel is en leidt tot strijd met het verbod van willekeur. Tegen andere cafés in Eindhoven die het sluitingsuur overtreden wordt niet opgetreden. Voorts deed zich op 9 april 2010 geen hinderlijke situatie of overlast voor. Het doel van het sluitingsuur werd dan ook nagekomen. Sluiting gedurende drie maanden betekent dat de "loop" uit het café is, waardoor kapitaalsvernietiging het gevolg is, aldus [appellante].
2.4.1. In het HSP heeft de burgemeester beleid neergelegd waarin onder andere is vastgesteld hoe de burgemeester zal omgaan met overschrijding van het sluitingsuur. Volgens dat stappenplan zal de burgemeester in het geval van een derde overtreding van het sluitingsuur de horecagelegenheid twaalf maanden sluiten.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat de burgemeester naar aanleiding van de op 9 april 2010 geconstateerde overtreding in redelijkheid het café gedurende drie maanden heeft kunnen sluiten. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat hieraan twee overtredingen van het sluitingsuur zijn voorafgegaan, waarvoor een waarschuwing, onderscheidenlijk een sluiting voor de duur van twee weken zijn opgelegd. De burgemeester heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de enkele overtreding van het sluitingsuur reeds leidt tot bedreiging van de openbare orde. Dat volgens [appellante] door overschrijding van het sluitingsuur op 9 april 2010 geen overlast is veroorzaakt, maakt dit niet anders. De burgemeester heeft bij het bepalen van de sluitingsduur in redelijkheid het belang van de samenleving bij het voorkomen van verstoring van de openbare orde zwaarder kunnen laten wegen dan het belang van [appellante] bij het openhouden van het café. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen kunnen de door [appellante] genoemde gevolgen van de tijdelijke sluiting, wat hier ook van zij, aan het vorenstaande niet afdoen.
Het betoog dat tegen andere cafés die het sluitingsuur overtreden niet wordt opgetreden, waardoor er strijd is met het verbod van willekeur, is niet nader onderbouwd met concrete voorbeelden. Hierover kan derhalve geen oordeel worden gegeven. Het betoog faalt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. De Vries
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2012