ECLI:NL:RVS:2012:BX1045

Raad van State

Datum uitspraak
11 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201112964/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N.S.J. Koeman
  • A.J. Soede
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning en ontheffing voor uitbreiding bedrijfsgebouw en dienstwoning

In deze zaak heeft de Raad van State op 11 juli 2012 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellant] tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Hengelo om een ontheffing en bouwvergunning eerste fase te verlenen voor het vergroten van een bedrijfsgebouw en een dienstwoning op het perceel [locatie] te Hengelo. Het college had op 5 juli 2010 besloten om deze vergunningen te weigeren, waarna [appellant] bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 21 december 2010 ongegrond verklaard. De rechtbank Almelo bevestigde op 2 november 2011 deze beslissing, waarop [appellant] hoger beroep instelde bij de Raad van State.

De Raad van State heeft in zijn overwegingen gekeken naar de geldende bestemmingsplannen en de criteria voor het verlenen van een bouwvergunning. [appellant] betoogde dat het college ten onrechte de bouwvergunning had geweigerd en dat er sprake was van een schending van het gelijkheidsbeginsel, omdat in de omgeving vergelijkbare situaties zouden zijn toegestaan. De Raad van State oordeelde echter dat [appellant] niet had aangetoond dat het college in het verleden een andere uitleg van het noodzakelijkheidscriterium had gehanteerd en dat er geen gelijke gevallen waren aangetoond die een beroep op het gelijkheidsbeginsel zouden rechtvaardigen.

Uiteindelijk oordeelde de Raad van State dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. De beslissing van het college om de bouwvergunning te weigeren werd daarmee bekrachtigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien hiervoor geen aanleiding bestond.

Uitspraak

201112964/1/A1.
Datum uitspraak: 11 juli 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Reutum, gemeente Tubbergen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 2 november 2011 in zaak nr. 11/145 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Hengelo, (Ov).
1. Procesverloop
Bij besluit van 5 juli 2010 heeft het college geweigerd aan [appellant] ontheffing en bouwvergunning eerste fase voor het vergroten van een bedrijfsgebouw en bedrijfswoning op het perceel [locatie] te Hengelo (hierna: het perceel) te verlenen.
Bij besluit van 21 december 2010 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 november 2011, verzonden op 3 november 2011, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 december 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 9 januari 2012.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 juni 2012, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. M.S. van Dijk en P.L. Drent, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "A1-zone" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" met de nadere aanduiding "Bedrijven categorie 1", "Dienstwoning" en "Vrijstelling categorie 2".
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder 25 van de planvoorschriften wordt onder een dienstwoning verstaan een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of terrein noodzakelijk is.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college ten onrechte bouwvergunning heeft geweigerd voor het vergroten van een bedrijfsgebouw en een dienstwoning. Hiertoe voert hij aan dat bij de beantwoording van de vraag of een dienstwoning noodzakelijk is, het college strengere criteria heeft aangelegd dan in het verleden is aangelegd voor dienstwoningen op het bedrijven terrein Timmersveld.
2.2.1. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het college in het verleden bij de toetsing van bouwaanvragen voor dienstwoningen of uitbreidingen daarvan aan het bestemmingsplan "A1-zone", dat op 30 september 2008 is goedgekeurd, een andere uitleg van het noodzakelijkheidscriterium heeft gehanteerd. Anders dan in de door hem genoemde uitspraak van 25 september 2002, in zaak nr.
200200749/1is geen sprake van in een notitie neergelegde aanscherping van beleid omtrent de toetsing aan het noodzakelijksheidscriterium.
Het betoog faalt.
2.3. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat sprake is van een schending van het gelijkheidsbeginsel. Hiertoe voert hij aan dat in de nabije omgeving van het perceel op het bedrijventerrein Timmersveld op percelen wordt gewoond zonder dat wordt voldaan aan het noodzakelijkheidscriterium, waartegen het college niet handhavend heeft opgetreden. Verder is in het verleden wel vergunning verleend voor woon-werkbebouwing, aldus [appellant].
2.3.1. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt. Voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel dienen er gelijke gevallen te worden aangetoond. [appellant] heeft bij zijn nadere gronden een notitie gericht aan de gemeenteraad bijgevoegd, waarin staat dat uit inventarisatie is gebleken dat zes woningen particulier worden bewoond en negen woningen worden bewoond door ondernemers voor wie het niet noodzakelijk is om bij het bedrijf te wonen. Daarmee is echter niet aangetoond dat in die gevallen in strijd met het bestemmingsplan "A1-zone" bouwvergunning is verleend voor de bouw of uitbreiding van die woningen. Evenmin is daarmee aangetoond dat in die gevallen voor de bewoning vrijstelling of ontheffing is verleend van het bestemmingsplan. Ter zitting heeft het college naar voren gebracht dat de vergunningverlening voor de woon-werkbebouwing heeft plaatsgevonden voor de inwerkingtreding van het nu geldende bestemmingsplan "A1-zone". Derhalve kan niet worden gesproken van gelijke gevallen.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van staat.
w.g. Koeman w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2012
270-736.