201111230/1/R1.
Datum uitspraak: 11 juli 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Enter, gemeente Wierden,
de raad van de gemeente Wierden,
verweerder.
Bij besluit van 9 maart 2010 heeft het college van burgemeester en wethouders de aanvraag van [appellant] om het bestemmingsplan "Buitengebied 85" te herzien voor het perceel, kadastraal bekend als gemeente Wierden, Sectie D, nummer 4993, afgewezen.
Bij besluit van 7 december 2010, verzonden op 15 december 2010, heeft de raad, voor zover thans van belang, het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de rechtbank Almelo ingekomen op 31 januari 2011 en met toepassing van artikel 6:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht doorgezonden naar de Raad van State, aldaar ingekomen op 21 oktober 2011, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 28 februari 2011.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 mei 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. S.C.M. Suijkerbuijk, en de raad, vertegenwoordigd door G.J. Sluiskes, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. [appellant] heeft bij brief van 8 januari 2010 de raad verzocht het destijds geldende bestemmingsplan "Buitengebied 85" te herzien om de bouw van een woning op zijn perceel [locatie 1], kadastraal bekend als gemeente Wierden, Sectie D, nummer 4993, planologisch mogelijk te maken. Bij besluit van 7 december 2011, waarbij het besluit van 9 maart 2010, voor zover thans van belang, is gehandhaafd, heeft de raad deze aanvraag afgewezen. De raad heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat de bouw van een woning op het desbetreffende perceel niet past binnen de beleidsuitgangspunten voor het buitengebied. Voorts heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden afgeweken van het beleid.
2.1.1. [appellant] betoogt dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan moet worden afgeweken van het beleid. [appellant] voert hiertoe aan dat hij in 1985 voornemens was de woning op het perceel [locatie 2] te kopen, maar hiervan heeft afgezien omdat hem vanuit de gemeente is medegedeeld dat deze woning niet als zodanig zou worden bestemd. Volgens [appellant] was deze mededeling onjuist en is de woning een aantal maanden later, nadat deze aan een andere koper is verkocht, alsnog als zodanig bestemd. [appellant] is vervolgens overgegaan tot de aankoop van het naastgelegen perceel [locatie 1], kadastraal bekend als gemeente Wierden, Sectie D, nummer 4993, en heeft een aanvraag ingediend om op dit perceel een nieuwe woning op te mogen richten. Deze aanvraag is afgewezen, om de reden dat het perceel van [appellant] en het perceel [locatie 2] een bouwvlak delen waarop slechts één woning is toegestaan, welke reeds aanwezig is op het perceel [locatie 2]. Volgens [appellant] heeft de raad thans de mogelijkheid om de in het verleden gedane onjuiste mededeling, als gevolg waarvan hij niet de mogelijkheid heeft een woning in het buitengebied op te richten, recht te zetten door het alsnog planologisch mogelijk te maken om op zijn perceel een woning te bouwen. Volgens [appellant] is hierin een bijzondere omstandigheid gelegen op grond waarvan de raad van het beleid moet afwijken.
2.1.2. De raad heeft toegelicht dat hij het beleid voert dat woningen in het buitengebied in beginsel niet zijn toegestaan. Uitzonderingen gelden voor woningen die vallen onder de regeling 'Rood voor Rood met gesloten beurs gemeente Wierden' en voor de realisatie van een tweede dienstwoning bij een volwaardig agrarisch bedrijf. De raad beoogt hiermee verdichting in het buitengebied te voorkomen. Anders dan [appellant] betoogt, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de door [appellant] aangevoerde omstandigheid, dat hij destijds onjuist zou zijn voorgelicht en de raad thans de mogelijkheid heeft dit te compenseren, geen bijzondere omstandigheid betreft in verband waarmee onverkorte toepassing van het beleid gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen.
2.2. [appellant] betoogt voorts dat de raad heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel, nu hij wel heeft meegewerkt aan een woonbestemming voor het perceel aan de Oude Deldenseweg 11A.
2.2.1. Ten aanzien van de door [appellant] gemaakte vergelijking met het perceel aan de Oude Deldenseweg 11A wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie omdat dit perceel niet in het buitengebied, maar in de lintbebouwing in de kern van Enter is gelegen. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, wordt geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant] genoemde situatie niet overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie. Voor zover [appellant] ter zitting nog andere percelen heeft aangewezen die naar zijn mening in het buitengebied zijn gelegen en die bij het bestemmingsplan "Buitengebied 85" een woonbestemming hebben gekregen, geldt dat de door de raad bij de vaststelling van dit plan gemaakte keuzes thans niet ter beoordeling voorliggen. Dat de raad destijds volgens [appellant] heeft gehandeld in afwijking van zijn beleid, maakt, reeds vanwege het lange tijdsverloop, niet dat hij thans is gehouden eveneens af te wijken van zijn beleid om de bouw van een woning op het perceel van [appellant] mogelijk te maken.
2.3. [appellant] betoogt ten slotte dat de raad ten onrechte zijn aanvraag om het verlenen van een bouwvergunning heeft afgewezen vanwege strijd met bestemmingsplan "Buitengebied 85", dat ter plaatse van het perceel [locatie 2] en het naastgelegen perceel van [appellant] slechts één woning toestaat. [appellant] voert hiertoe aan dat niet na valt te gaan of het ontbreken van de mogelijkheid om meer woningen op de percelen op te richten een bewuste keuze of een omissie is van de raad. Reeds omdat het besluit van de raad waarbij de aanvraag van [appellant] om het verlenen van een bouwvergunning is afgewezen thans niet ter beoordeling voorligt, kan dit betoog niet slagen.
2.4. In het aangevoerde wordt geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Schaaf, ambtenaar van staat.
w.g. Simons-Vinckx w.g. Schaaf
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2012