ECLI:NL:RVS:2012:BX1014

Raad van State

Datum uitspraak
11 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201106822/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening voorschotten kindgebonden budget door Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak heeft de Raad van State op 11 juli 2012 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellant] tegen de beslissing van de Belastingdienst/Toeslagen. De Belastingdienst had op 1 juli 2010 de aan [appellant] toegekende voorschotten kindgebonden budget voor de jaren 2009 en 2010 herzien tot nihil en het teveel betaalde teruggevorderd. [appellant] had bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank Amsterdam bevestigde op 11 mei 2011 deze beslissing, waarna [appellant] hoger beroep instelde bij de Raad van State.

De Raad van State overwoog dat de Belastingdienst/Toeslagen zijn besluitvorming had gebaseerd op het feit dat de partner van [appellant] geen rechtmatig verblijf had in Nederland, zoals vereist door de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir). [appellant] betoogde dat hij en zijn echtgenote duurzaam gescheiden leefden, omdat zij in verschillende landen woonden en hij niet in staat was om een verblijfsvergunning voor haar aan te vragen. De Raad van State oordeelde echter dat er geen sprake was van duurzaam gescheiden leven, omdat [appellant] en zijn echtgenote de intentie hadden om samen te zijn en zij regelmatig contact hadden.

De Raad bevestigde dat de echtgenote van [appellant] als partner moest worden aangemerkt en dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht had geoordeeld dat [appellant] geen aanspraak had op het kindgebonden budget. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201106822/1/A2.
Datum uitspraak: 11 juli 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 mei 2011 in zaak nr. 10/5807 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
1. Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 1 juli 2010 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aan [appellant] toegekende voorschotten kindgebonden budget voor 2009 en 2010 herzien tot nihil. Het teveel betaalde is van hem teruggevorderd.
Bij besluit van 3 november 2010 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 mei 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 juni 2011, hoger beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Desgevraagd hebben partijen bij brieven van 13 september 2011 toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht om in het geding uitspraak te doen zonder zitting. Vervolgens heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder g (vanaf 1 januari 2009 tot 1 juli 2009) en f (vanaf 1 juli 2009), van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen, alsmede in inkomensafhankelijke regelingen, verstaan onder partner: de persoon bedoeld in artikel 3.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, voor zover hier van belang, is de partner van de belanghebbende: de niet duurzaam gescheiden levende echtgenoot.
Ingevolge artikel 9, tweede lid, heeft de belanghebbende geen aanspraak op een tegemoetkoming, ingeval de partner van de belanghebbende een vreemdeling is die niet rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000.
2.2. De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan zijn besluitvorming ten grondslag gelegd dat de partner van [appellant] geen rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000, zodat ingevolge artikel 9, tweede lid, van de Awir geen aanspraak bestaat op een kindgebonden budget.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat hij geen aanspraak heeft op een kindgebonden budget. Daartoe voert hij aan dat zijn echtgenote in Spanje verblijft en dat hij vanwege zijn arbeidsongeschiktheid niet over voldoende financiële middelen beschikt om een verblijfsvergunning voor haar aan te vragen, waardoor geen zicht op hereniging bestaat. Zij leven derhalve duurzaam gescheiden, zodat zijn echtgenote niet kan worden aangemerkt als partner en artikel 9, tweede lid, van de Awir geen toepassing vindt, aldus [appellant].
2.3.1. Uit artikel 2, eerste lid, aanhef en onder g (vanaf 1 januari 2009 tot 1 juli 2009) en f (vanaf 1 juli 2009), gelezen in verbinding met artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awir vloeit voort dat in een inkomensafhankelijke regeling onder meer onder partner wordt verstaan: de niet duurzaam gescheiden levende echtgenoot.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 11 januari 2012 in zaak nr.
201105180/1/H2) is van duurzaam gescheiden leven slechts sprake indien ten aanzien van de gehuwden de toestand is ingetreden, dat, na de door beiden of één van hen gewilde verbreking van de echtelijke samenleving, ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd, en deze toestand door hen beiden, althans één van hen, als bestendig is bedoeld.
[appellant] heeft in beroep verklaard dat hij en zijn echtgenote de intentie hebben om samen te zijn, dat zijn echtgenote daarom nog steeds in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens staat ingeschreven en dat zij één à twee keer per jaar gedurende één à twee maanden naar Nederland komt om bij hem en hun kinderen te zijn. Gelet hierop leiden [appellant] en zijn echtgenote niet afzonderlijk een eigen leven als waren zij niet met elkaar gehuwd en hebben zij ook niet de intentie daartoe. Van duurzaam gescheiden leven in voorbedoelde zin is aldus geen sprake. De echtgenote van [appellant] moet derhalve worden aangemerkt als partner in de zin van artikel 3, aanhef en onder a, van de Awir.
Niet in geschil is dat de echtgenote van [appellant] geen rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] ingevolge artikel 9, tweede lid, van de Awir geen aanspraak heeft op een kindgebonden budget en dat de uitbetaalde voorschotten daarom terecht zijn teruggevorderd.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2012
18-686.