ECLI:NL:RVS:2012:BX0621

Raad van State

Datum uitspraak
28 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201113099/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van de Wet beëdigde tolken en vertalers door de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Dordrecht, die zijn verzoek om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had afgewezen. De vreemdeling stelde dat de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel tijdens een nader gehoor op 14 september 2009 gebruik had gemaakt van een beëdigde vertaler in plaats van een beëdigde tolk, wat in strijd is met de Wet beëdigde tolken en vertalers (Wbtv). De Wbtv vereist dat de minister uitsluitend gebruik maakt van beëdigde tolken of vertalers, en in dit geval was de vertaler niet als tolk ingeschreven in het register. De minister had deze afwijking niet schriftelijk gemotiveerd, wat een schending van de wet inhoudt. De Raad van State oordeelde dat de grief van de vreemdeling slaagde en dat het hoger beroep gegrond was. De rechtbank had ten onrechte overwogen dat de minister niet in strijd had gehandeld met de Wbtv. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van de minister alsnog gegrond, waardoor het besluit van 25 mei 2011 werd vernietigd. Tevens werd de minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling.

Uitspraak

201113099/1/V1.
Datum uitspraak: 28 juni 2012
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
(de vreemdeling),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Dordrecht, van 16 december 2011 in zaak nr. 11/18367 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister voor Immigratie en Asiel.
1.Procesverloop
Bij besluit van 25 mei 2011 heeft de minister een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 16 december 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 20 december 2011, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. In de eerste grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zijn beroepsgrond dat de minister er ten onrechte vanuit is gegaan dat een in het register voor beëdigde tolken en vertalers als bedoeld in de Wet beëdigde tolken en vertalers (hierna: de Wbtv) toegelaten vertaler ook als tolk kan functioneren faalt. Hiertoe voert de vreemdeling onder meer aan dat er krachtens de Wbtv voor de minister een afnameplicht geldt van geregistreerde tolken.
2.1.1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder c en d, van de Wbtv wordt onder beëdigde tolk en beëdigde vertaler verstaan: degene die als zodanig is ingeschreven in het register.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, is er een register voor beëdigde tolken en vertalers en bevat het register ten aanzien van iedere ingeschreven tolk of vertaler in elk geval de aanduiding of betrokkene tolk of vertaler is.
Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder d, maakt de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: de IND) in het kader van het vreemdelingenrecht uitsluitend gebruik van beëdigde tolken of vertalers.
Ingevolge het derde lid, voor zover thans van belang, kan in afwijking van het eerste lid gebruik worden gemaakt van een tolk die geen beëdigde tolk is of van een vertaler die geen beëdigde vertaler is indien wegens de vereiste spoed een ingeschrevene in het register niet tijdig beschikbaar is of indien het register voor de desbetreffende bron- of doeltaal dan wel bron- of doeltalen geen ingeschrevene bevat.
Ingevolge het vierde lid, voor zover thans van belang, wordt, indien van het eerste lid wordt afgeweken, dit met redenen omkleed schriftelijk vastgelegd.
2.1.2. In de memorie van toelichting bij de Wbtv (Kamerstukken II,
2004-5, 29 936, nr. 3) is vermeld dat gebruik wordt gemaakt van tolken teneinde er voor te zorgen dat immigranten, vluchtelingen, werknemers uit andere landen en toeristen zich verstaanbaar kunnen maken indien zij betrokken raken bij een juridische procedure en zij kunnen begrijpen wat er wordt gezegd en dat gebruik wordt gemaakt van vertalers bij het vertalen van stukken die in een andere taal zijn gesteld dan het Nederlands.
Voorts komt uit de memorie van toelichting naar voren dat het waarborgen van de integriteit van tolken en vertalers een belangrijk onderdeel vormt van de Wbtv. Daarbij valt, aldus de memorie van toelichting, de integriteit van ingeschakelde tolken en vertalers niet los te zien van het begrip kwaliteit. Indien de kwaliteit van een tolk of vertaler onvoldoende is gewaarborgd, kan dit ongewenste gevolgen hebben voor de beslissingen die op hun werk zijn gebaseerd. Volgens de memorie van toelichting wordt via de plicht gebruik te maken van beëdigde tolken en vertalers, zoals neergelegd in artikel 28, eerste lid, gewaarborgd dat de IND louter gebruik maakt van tolken en vertalers van wie de kwaliteit en integriteit zijn gewaarborgd. De in het vierde lid neergelegde verplichting om, indien geen gebruik wordt gemaakt van een beëdigde tolk of vertaler, dit voorzien van een motivering schriftelijk vast te leggen, biedt een waarborg dat zorgvuldig met voormelde plicht wordt omgegaan en biedt voorts in het vervolg van de procedure duidelijkheid wie als tolk of vertaler heeft opgetreden.
2.1.3. Niet in geschil is dat de minister tijdens het op 14 september 2009 met de vreemdeling gehouden nader gehoor gebruik heeft gemaakt van een beëdigde vertaler in plaats van een beëdigde tolk. Een beëdigde vertaler is, gelet op de artikelen 1, aanhef en onder c en d, en 2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wbtv niet als tolk ingeschreven in voormeld register. Aldus heeft de minister, in afwijking van artikel 28, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wbtv gebruik gemaakt van een niet beëdigde tolk. Nu, naar evenmin in geschil is, de minister deze afwijking niet met redenen omkleed schriftelijk heeft vastgelegd, heeft hij, zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 31 januari 2012 in zaak nr. 201111416/1/V2 (www.raadvanstate.nl), het voorschrift van artikel 28, vierde lid, van de Wbtv geschonden.
De grief slaagt.
2.2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De overige grieven behoeven geen bespreking. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, wordt het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 25 mei 2011 alsnog gegrond verklaard en dit besluit vernietigd wegens schending van artikel 28, vierde lid, gelezen in samenhang met het eerste lid, aanhef en onder d, van de Wbtv.
2.3. De minister voor Immigratie, Integratie en Asiel dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Dordrecht, van 16 december 2011 in zaak nr. 11/18367;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de minister voor Immigratie en Asiel van 25 mei 2011, kenmerk 0902.16.1099;
V. veroordeelt de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.311,00 (zegge: dertienhonderdelf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter w.g. De Vink
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2012
154.
Verzonden: 28 juni 2012
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser